1 Koningen 20:23-34
23 De raadsheren van de koning van Aram zeiden tegen hun vorst: ‘De Israëlieten hebben ons verslagen omdat hun God een berggod is. Maar als we in de vlakte met hen strijden, zullen wij hen zeker verslaan. 24 Wij raden u dit aan: Onthef de koningen van hun taak en stel in hun plaats gouverneurs aan. 25 Breng een nieuw leger op de been, even sterk als het leger dat u verloren hebt, en zorg voor evenveel paarden en wagens als u eerst had. Laten we met hen strijden in de vlakte, dan zullen wij hen beslist verslaan.’ De koning nam hun advies ter harte. 26 Het volgende jaar monsterde Benhadad het leger van Aram en trok op naar Afek, om daar de strijd met Israël aan te binden. 27 Toen ook de troepen van Israël gemonsterd en bevoorraad waren, trokken ze de vijand tegemoet. Opgesteld tegenover de Arameeërs, die het hele terrein vulden, waren zij niet veel meer dan twee onbeduidende kudden geiten. 28 De godsman diende zich bij de koning van Israël aan en zei: ‘Dit zegt de HEER: De Arameeërs hebben gezegd dat de HEER een berggod is, en niet een god van de vlakten. Daarom zal Ik deze hele legermacht aan jullie uitleveren, zodat jullie beseffen dat Ik de HEER ben.’ 29 Zes dagen lang stonden de legers tegenover elkaar, en op de zevende dag barstte de strijd los. De Israëlieten versloegen Aram: honderdduizend man voetvolk op één dag. 30 De Arameeërs die de slag overleefden vluchtten de stad Afek in, maar de stadsmuur stortte in en verpletterde hen: zevenentwintigduizend man. Ook Benhadad was de stad in gevlucht en hield zich schuil op een verborgen plek in een huis. 31 Zijn raadsheren zeiden tegen hem: ‘We hebben gehoord dat de koningen van Israël genadige koningen zijn. Laten wij een boetekleed aantrekken en een touw om onze nek doen en zo de koning van Israël tegemoet gaan, misschien spaart hij dan uw leven.’ 32 Ze trokken een boetekleed aan en deden een touw om hun nek, en gingen zo naar de koning van Israël. Ze zeiden tegen hem: ‘Uw dienaar Benhadad vraagt u of u zijn leven wilt sparen.’ ‘Leeft hij nog?’ vroeg koning Achab. ‘Hij is mijn vriend.’ 33 De mannen vatten dit op als een gunstig teken en haastten zich zijn woorden te bevestigen. ‘Ja, Benhadad is uw vriend,’ zeiden ze. ‘Ga hem halen,’ beval de koning. Toen Benhadad bij koning Achab kwam, liet deze hem bij zich op de strijdwagen plaatsnemen. 34 Benhadad zei tegen hem: ‘De steden die mijn vader uw vader heeft ontnomen zal ik u teruggeven, en u kunt in Damascus een eigen markt openen zoals mijn vader in Samaria heeft gedaan.’ ‘We zullen dat in een verdrag vastleggen,’ zei Achab, ‘en dan zal ik u laten gaan.’ En hij sloot een verdrag met Benhadad en liet hem gaan. (NBV21)
De uitspraak van Jezus van Nazareth in het Nieuwe Testament dat je je vijanden lief moet hebben wordt wel als revolutionair en geheel nieuw afgeschilderd. Dat klopt dus niet. Ook die uitspraak is in verhalende vorm in het Oude Testament terug te vinden. Hier vinden we zo’n voorbeeld. Het verhaal gaat over Koning Achab die er verder in de Bijbel niet zo goed afkomt. Het gaat ook over de manier van denken over God. In de Heidense wereld die Israël omringde was een God vooral een God van het land waar hij werd aanbeden. Die God moest er immers voor zorgen dat het land waar hij werd aanbeden vruchtbaar werd. En omdat heiligdommen voor de God van Israël zich op bergtoppen bevonden nam de koning van Aram, Behadad, aan dat dit een God van de Bergen was. Het volk van de God van de bergtoppen kun je dus verslaan in de vlakte. Die Benhadad was een slimme. De vorige keer dat hij tegen Israël opgetrokken was had hij een nederlaag geleden door de troepen van de provinciehoofden van Israël.
Die legeraanvoerders waren duidelijk ondergeschikt aan de Koning van Israël. Hijzelf had te maken met Koningen die samen met hem optrokken en met wie hij een verbond had gesloten. Elke koning heeft zo een eigen inzicht in hoe een oorlog gevoerd moet worden. Als je er niet voor zorgt dat er maar één leiding is dan verlies je geheid. Dat was Benhadad overkomen. Zijn raadsheren gaven hem te verstaan dat hij voor dat centrale leiderschap moest zorgen en dat gebeurde. zo trok hij op met zijn nieuwe sterke leger naar Arek, een plaats aan de oostzijde van het meer van Tiberias waar al vaker conflicten waren geweest tussen Israël en Syrië. Tevergeefs want ook dit maal verloren ze van Koning Achab. Met het boetekleed aan en een touw om de nek gaven ze zich over. Een ceremonie die tot in de middeleeuwen ook in Europa gebruikt werd om het leven van stedelingen te sparen na een beleg. En dan komt het bijzondere. Koning Achab neemt geen wraak op de koning die zijn goud, zilver, vrouwen en kinderen had opgeëist, maar hij noemt hem zijn vriend. Dat gaat verder dan de overgave aanvaarden en vrede sluiten.
Dat vrede sluiten gebeurd natuurlijk wel, inclusief de bijbehorende handelsverdragen maar de beide koningen worden beschreven als vrienden. Zover durven wij nog net niet te gaan. Zo’n museum aan de Amstel met al die kunstwerken uit de Hermitage is heel mooi maar om al die Russen nu onze vrienden te noemen, dat was de bedoeling maar de misdadige inval in de Oekraïne heeft dat voorlopig doorkruist. Zelfs tegen Duitsers bestaat nog vaak een aversie die ook onze houding in Europa kleurt. En wat te denken over onze houding tegenover Polen, Bulgaren, Roemenen. Vroegere vijanden lief hebben en als vrienden beschouwen mag dan iets zijn wat de Bijbel van ons vraagt, het is moeilijk genoeg. Zomertijd en vakantietijd zijn gelegenheden om in vreemde landen en andere streken ons te oefenen in vriendschap met huidige en vroegere vijanden. Elk jaar weer.