1 Koningen 12:33–13:10
33 Op de vijftiende dag van de achtste maand, de datum die Jerobeam eigenmachtig had vastgesteld als feestdag voor de Israëlieten, besteeg hij de treden naar het altaar dat hij in Betel had laten maken, om er een offer te ontsteken. 1 Hij stond al bij het altaar klaar, toen er een godsman uit Juda aankwam die door de HEER gezonden was. 2 Op bevel van de HEER riep hij tegen het altaar: ‘Altaar! Altaar! Dit zegt de HEER: In de familie van David zal een zoon worden geboren, Josia geheten. Op jou zal deze Josia de priesters van de offerplaatsen, die wierook op je branden, ten offer brengen. Op jou zal het gebeente van mensen worden verbrand.’ 3 Hierop kondigde hij een wonder aan: ‘Dit is het teken dat het de HEER is die gesproken heeft: het altaar zal splijten en de as die erop ligt zal op de grond vallen.’ 4 Toen de koning hoorde wat de godsman over het altaar in Betel zei, stak hij over het altaar heen zijn hand naar hem uit en beval: ‘Grijp hem!’ Maar zijn uitgestrekte arm verstijfde, hij kon hem niet meer naar zich toe bewegen. 5 Toen spleet het altaar en de as viel op de grond, zoals de godsman in opdracht van de HEER had aangekondigd. 6 ‘Alstublieft,’ smeekte de koning de godsman, ‘bid voor mij en probeer de HEER, uw God, te vermurwen, zodat ik mijn arm weer kan bewegen.’ De godsman wist de HEER mild te stemmen, zodat de koning zijn arm weer kon bewegen zoals eerst. 7 Toen zei de koning: ‘Kom met mij mee naar huis, dan kunt u zich verkwikken. En ik zal u een geschenk geven.’ 8 Maar de godsman antwoordde: ‘Al gaf u mij de helft van uw bezit, dan nog zou ik niet met u meegaan. Ik zal hier in Betel niets eten en niets drinken. 9 Dat is een bevel van de HEER, dat mij werd opgelegd met de woorden: “Je mag niets eten en niets drinken en niet langs dezelfde weg teruggaan als je gekomen bent.”’ 10 Daarom nam hij een andere weg terug dan die waarlangs hij was gekomen.
Dat lijkt mooi heilig na 49 weken van 7 dagen komt de nieuwe koning van Israël naar het nieuwe heiligdom Betel om op de vijftigste dag als eerste daar een offer te ontsteken en zo het nieuwe heiligdom in te wijden. Direct ligt in de getallen een verbinding met het aangename jaar des heren. Elke zeven jaar moest het land rust krijgen en moest men leven van wat er spontaan opkwam en na 7 van deze perioden, dus na 49 jaar werd het op het vijftigste jaar herhaald. Dat is het aangename jaar des Heren. Dan werden de slaven bevrijd, dan werd het land opnieuw verdeeld. Elke familie die het land dat, het onder Jozua had gekregen, verloren had kreeg dat land nu terug en kon een nieuwe start maken. De bevrijding uit Egypte was niet iets van vroeger maar herhaalde zich jaar op jaar.
Uit de verhalen over Mozes en de reis door de Woestijn had men kunnen leren dat niet de leider van het volk een heiligdom kon inwijden maar dat die daad voorbehouden was aan de priester die door God was aangewezen. Jerobeam had de priesters zelf aangesteld en trad nu op als hogepriester. Vloeken in de kerk zouden we tegenwoordig zeggen. Dat wat door het heiligdom zou worden verkondigd zou de goedkeuring moeten hebben van de nieuwe Koning. Net als in Polen de regering graag uitspraken van de rechterlijke macht hoort die haar welgevallig zijn. In Europa komen dan het Europees parlement en de commissie in actie om de machthebbers duidelijk te maken dat zoiets niet kan. In de tijden van Jerobeam en Rehabeam kwam de Tempel in Jeruzalem in het geweer.
Uit de leer van Mozes werd duidelijk dat er maar één centraal Heiligdom mocht zijn. Daar werden de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard en alle rituelen waren er op gericht verbinding te brengen tussen de God van wie die richtlijnen afkomstig waren en het volk dat zich aan die richtlijnen zou moeten houden. Een heiligdom daarnaast moet dus wel een heidens heiligdom zijn. En daarom kwam er een profeet uit Juda naar Betel om duidelijk te maken hoe slecht de riten daar waren. Dit heidense altaar was bedoeld om de God van Israël te binden aan dat nieuwe Koninkrijkje. Die Koning kon wel een arrestatiebevel geven maar duidelijk werd dat hij zich macht had toegeëigend. Dat altaar viel in stukken. Dit heiligdom en deze koning hadden niks te maken met de godsdienst van de God van Israël. Zo moeten ook wij blijven kijken of besluiten van onze overheid zich wel verhouden tot de regels voor de menselijke samenleving. Een overheid die gezinshereniging van vluchtelingen in de weg gaat staan hoort daar dus niet bij. Verzet daartegen is geboden door gelovigen in de God van Israël.