1 Koningen 10:10-20
10 De koningin van Seba schonk Salomo honderdtwintig talent goud en een grote hoeveelheid reukwerk en edelstenen. Zo veel reukwerk als de koningin van Seba aan koning Salomo gaf, is later nooit meer aangevoerd. 11 De vloot van Chiram die het goud uit Ofir had meegebracht, voerde van daar ook een grote hoeveelheid sandelhout en edelstenen mee. 12 Uit het sandelhout liet Salomo balustrades maken voor de tempel van de HEER en het koninklijk paleis, en ook lieren en harpen voor de zangers. Het is tot op de dag van vandaag niet meer voorgekomen dat er zulk sandelhout werd aangevoerd. 13 Koning Salomo gaf de koningin van Seba de gebruikelijke koninklijke geschenken en daarbij nog alles wat ze verder maar vroeg. Daarna keerde ze met haar gevolg naar haar eigen land terug. 14 Koning Salomo ontving jaarlijks zeshonderdzesenzestig talent goud, 15 nog afgezien van het goud dat de handelskaravanen meebrachten, de winst die zijn handelaars maakten en het goud dat de vorsten van de woestijnvolken en de stadhouders van Israël afdroegen. 16 De koning liet tweehonderd grote schilden maken van gedreven goud; in één zo’n schild werd zeshonderd sjekel goud verwerkt. 17 En ook nog driehonderd kleinere schilden van gedreven goud; in één zo’n schild werd drie mine goud verwerkt. Deze schilden liet hij opstellen in de hal die het Woud van de Libanon werd genoemd. 18 Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd verguld met fijn goud. 19 Zes treden leidden naar de troon, die aan de bovenkant een ronde hoofdsteun had en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen 20 en op de zes treden stonden twaalf leeuwen, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt. (NBV21)
Ook in onze dagen is het bij staatsbezoeken gewoon dat de Koning geschenken uitgewisseld met de hoogste regeerder van het land dat wordt bezocht. Waar die geschenken blijven is meestal niet erg duidelijk. We hoeven er echter niet zo van onder de indruk zijn als het volk was toen het zag hoeveel de Koningin van Seba wel niet gaf toen ze ervan overtuigd was dat Koning Salomo wel degelijk de Koning was over wie zoveel te melden was geweest. Daarbij kwam nog dat de hulp van Koning Chiram van Tyrus nog niet was opgedroogd. Naast het Goud waarmee een groot deel van de Tempel was bekleed kreeg Salomo ook sandelhout en edelstenen. Van dat sandelhout werden balustrades gemaakt zodat bezoekers het gebeuren in de Tempel en het Paleis konden volgen. Daarnaast ook lieren en harpen voor de zangers en musici in de Tempel.
Die Salomo was dus schat hemeltje rijk. Rijker kon het niet. Hij was zo rijk dat het leek dat hij van gekkigheid niet meer wist wat hij met al dat goud zou moeten. Elk jaar kreeg hij meer, uit winsten van handelsondernemingen, uit belasting voor de diverse gebieden die onder het gezag van Israël vielen en uit de afdrachten van woestijnvolken die aan Israël schatplichtig waren. Je kunt dat goud en die inkomsten natuurlijk onder de armen verdelen maar een Koning die zo rijk is moet dat toch ook een beetje kunnen uitstralen. Wee degene die aan de rijkdom van de Koning zou durven komen. Het paleis noemde men het Woud van Libanon vanwege de grote hoeveelheid cederhout die er in verwerkt was. Als je de hal binnenkwam dan stonden daar gelijk 200 grote gouden schilden en 300 kleine gouden schilden. De Koning wist zich goed te beveiligen.
Een machtige Koning zit op een hoge troon. Ook daar had Salomo voor gezorgd. Van Ivoor, verguld met goud uiteraard. Een troon met een hoofdsteun en armleuningen. Er er naast ter weerszijden twee leeuwen. Wilde je de troon bereiken dan moest je over een trap met zes treden waarvan elke trede ook geflankeerd werd door twee leeuwen. Zoiets hadden ze nog nooit ergens gezien. Het komt ons allemaal toch een beetje overdreven voor. En volgens Bijbelgeleerden is dat ook de bedoeling. God heeft Salomo weliswaar zeer rijk gemaakt maar dat je dat nu zo moet laten zien is de vraag. Het gaat tussen de Koning en zijn bezit. Niet tussen de Koning en God en zeker niet tussen de Koning en de minsten van zijn volk. Het hele verhaal dat we hier lezen lijkt op een waarschuwing door het uiterlijk vertoon van rijken en machtigen heen te kijken. God had immers de armen, de weduwen en wees vooropgezet. Wat zien wij als we dat ook doen?