1 Koningen 10:21-29
21 Al het drinkgerei van koning Salomo was van goud en al het andere vaatwerk in het Woud van de Libanon was verguld. Er werd geen zilver gebruikt, want aan zilver hechtte men in de tijd van Salomo geen bijzondere waarde. 22 De koning beschikte namelijk over een handelsvloot die samen met de vloot van Chiram de zeeën bevoer en eens in de drie jaar binnenliep met een lading goud, zilver, olifantstanden, apen en pauwen. 23 Koning Salomo overtrof alle andere koningen op aarde in rijkdom en wijsheid. 24 Uit alle delen van de wereld kwamen mensen naar Salomo toe om te luisteren naar de wijsheid waarmee God hem vervuld had. 25 En allemaal brachten ze geschenken mee: zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapens, reukwerk, paarden en muildieren. Dat ging zo jaar in jaar uit. 26 Salomo schafte ook wagens en paarden aan; hij bezat in totaal veertienhonderd wagens en twaalfduizend paarden, die hij deels in Jeruzalem bij zich hield en deels onderbracht in garnizoenssteden verspreid over het land. 27 Dankzij koning Salomo was zilver in Jeruzalem even gewoon als steen, en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland. 28 Salomo’s paarden waren afkomstig uit Egypte, uit Kewe, waar ze door handelaars van de koning werden aangekocht. 29 Een wagen kostte in Egypte zeshonderd sjekel zilver, een paard honderdvijftig. Deze handelaars leverden ook paarden aan de koningen van de Hethieten en de Arameeërs. (NBV21)
Er is een visioen over het Jeruzalem dat aan het einde van de tijden op aarde zal verschijnen. Daar is goud niks meer waard en maken ze er straatstenen van, de straten zijn van goud heet het daar. In het Jeruzalem van Salomo was die waarde al met zilver bereikt. Er was zo veel goud dat zilver niks meer waard was. Jaar in jaar uit stroomde het goud samen met andere kostbaarheden Jeruzalem in. Koning Salomo was de rijkste koning op de wereld. Dat was zeker in zijn paleis het geval. Borden, vorken, messen en lepels, schalen alles was van goud er kwam geen zilver aan te pas want zilver was eigenlijk niks waard. Was dit wat het houden van de leer van Mozes aan een koning opleverde? De rijkdom werd beschouwd als van God gegeven.
Maar de leer van Mozes had andere richtlijnen. Op het eind van het boek Deuteronomium wordt aan een koning van Israël de raad gegeven in elk geval niet te veel goud en zilver bij elkaar te brengen. De schittering van al die rijkdom lijkt de schrijvers van het verhaal, en ook ons wellicht, te verblinden. Er is niet anders te zien dan rijkdom en overvloed. Iedereen kwam er op af. De Wijsheid van Salomo was ook een begrip en iemand die zo rijk was moet ook wel heel slim zijn. Maar al die bezoekers namen ook weer geschenken mee waardoor alleen al de rijkdom toenam. Wat zien we niet? Deze hele beschrijving van de onmetelijke rijkdom van Salomo gaat alleen over Salomo. Over het volk hoor je geen woord. Hoe gaat het onder Salomo met de weduwe en de wees, met de armen, met de boeren wier oogst mislukt was.
Waarom was alleen Salomo zo rijk en deelde het volk daarin niet heel uitdrukkelijk mee? Het verhaal besluit met een opmerkelijke aanduiding. Salomo kocht in Egypte strijdwagens en paarden. Dezelfde paarden als de Hethieten hadden. Dat was een berucht ruitervolk dat uiteindelijk ook Egypte zou overwinnen. Maar paarden en wagens waren ook de symbolen voor de Farao die Israël in slavernij bracht. Ging Salomo met zijn herendiensten, onbetaald verplicht voor de koning werken, zijn rijkdom en zijn militaire macht niet een beetje heel veel op een Farao lijken? Misschien laten wij ons te veel verblinden door de schittering van de rijksten onder ons en zien we niet meer de mensen langs de kant van de weg die, zelfs als ze een beroep doen op onze overheid in het gras buiten het hek mogen slapen.