Amos 5:1-9
1 Luister naar mijn woorden, Israël, luister naar mijn klaaglied over jullie: 2 Ze is gevallen, vrouwe Israël, ze zal niet meer opstaan, verlaten ligt ze op haar land, en er is niemand die haar opricht. 3 Dit zegt God, de HEER, over Israël: De stad die met duizend man ten strijde trekt houdt er maar honderd over; de stad die met honderd man ten strijde trekt maar tien. 4 Dit zegt de HEER tegen Israël: Zoek Mij en leef! 5 Zoek het niet in Betel, ga niet naar Gilgal, trek niet naar Berseba; Gilgal gaat in ballingschap en Betel wordt een plaats van onheil. 6 Zoek de HEER en leef! Anders zal Hij als een vuur woeden in het land van Jozef, de vlammen zullen Betel verteren, en er zal niemand zijn om te blussen. 7 Want jullie veranderen het recht in alsem en vertrappen de gerechtigheid. 8 De maker van de Plejaden en van Orion, Hij die de diepe duisternis in morgenlicht verandert en de dag tot nacht verduistert, Hij die het water van de zee bijeenroept en het uitstort over de aarde – zijn naam is HEER. 9 Met zijn verwoestende bliksem treft Hij de sterken, hun vestingen worden vernietigd. (NBV21)
Amos zingt een keihard lied over Israël. Een protestsong zoals we die vandaag de dag bijna niet meer durven zingen. Het klinkt een beetje als dat lied van Lennart Nijgh en Boudewijn de Groot: “Welterusten meneer de President”, geschreven en gezongen toen in Vietnam vrouwen en kinderen, ouderen en jongeren met Napalm werden bestookt en de meest wrede dood moesten sterven. Amos ziet hier de welvaart en decadentie van de rijken in Israël. Hun hoofdstad Samaria met de ivoren paleizen, de heiligdommen in Betel en Gilgal waar dag en nacht wordt geofferd maar waar niemand mee eet van de offers. Wie niet kan offeren moet honger lijden en wie arm is telt niet mee en wacht de slavernij.
Die mooie godsdienst van Israël wordt hier ruw aangepakt. De God van Israël wil geen religie, geen mooie gewaden en welriekende wierook. Een tijdgenoot van Amos, de profeet Hosea, zou zelfs namens die God zeggen dat die God geen offers wil maar gerechtigheid. Ook Amos zet de gerechtigheid centraal. Die Heiligdommen zullen verdwijnen, Betel zal zelfs een plaats van onheil worden. Wat het volk moet doen is de God van Israël zoeken. Velen zullen gedacht hebben dat ze dan zeker naar Jeruzalem moeten om daar hun godsdienst te belijden. Maar daar heeft Amos het niet over. Amos heeft het over recht en gerechtigheid, dat recht in onrecht wordt veranderd, dat het recht van Israël voor de rechtzoekenden een bittere smaak krijgt is de reden dat ze moeten veranderen.
Het recht in de Hebreeuwse Bijbel is vrijwel altijd het recht van de armen. En de armen wordt het recht ontzegd om tot hun recht te komen. Dat klinkt als een woordenspel maar Paulus zal ons later uitleggen dat leven in de liefde van God, de liefde voor de minsten, betekent dat je beter mens wordt, ja dat je dan pas een echt mens wordt zoals God die heeft bedoeld. Wij hebben Jezus van Nazareth als voorbeeld hoe je dan zou kunnen leven. Als het moet dan geef je daar zelfs je eigen leven voor. Het lied van Amos moet ook ons behoeden voor gemakkelijk gevierde godsdienstigheid. Halleluja zingen en roepen dat je Jezus lief hebt is geen Bijbelse godsdienst. Dat soort godsdienst vergaat en verdwijnt in onderlinge ruzies en machtsvertoon. Centraal in de Bijbelse godsdienst staat de God van Israël en wat Hij wil, volgens Jezus was dat God liefhebben boven al en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf, daar moeten we naar op zoek, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.