Die de dageraad verduistert

Amos 4:4-13

4 Kom naar Betel en zondig er maar, kom naar Gilgal en zondig daar nog meer. Breng er ’s ochtends je offerdieren en een dag later je tienden. 5 Breng er een dankoffer met gedesemd brood, en beroem je op je vrijwillige gaven – want dat willen jullie toch zo graag, Israëlieten? – spreekt God, de HEER. 6 Ik was het die jullie in elke stad honger liet lijden en maakte dat er in geen enkel dorp brood was: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 7 Ik was het die jullie de regens onthield, drie maanden voor de oogst. Op de ene stad liet Ik het regenen, op de andere liet Ik het niet regenen; op het ene veld regende het, en het veld waarop het niet regende verdorde. 8 Twee, drie steden wankelden naar een andere stad om water te drinken, en hun dorst werd niet gelest: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 9 Ik trof jullie met korenbrand en meeldauw; sprinkhanen vraten je tuinen en wijngaarden kaal, en alle vijgen en olijven: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 10 Ik stuurde de pest op jullie af, zoals Ik die ooit op Egypte afstuurde; Ik doodde je soldaten en je buitgemaakte paarden, zodat jullie de stank van je eigen legerkamp roken: maar jullie zijn niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 11 Ik vernietigde jullie, zoals Ik Sodom en Gomorra vernietigd heb; jullie werden als een stuk zwartgeblakerd hout dat uit de vlammen is weggerukt: toch zijn jullie niet naar Mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 12 Daarom zal Ik tegen je optreden, Israël. Maak je gereed voor de komst van je God, Israël, want Ik ben het die tegen je zal optreden. 13 De schepper van de bergen en de wind, Hij die de mens zijn plan onthult, Hij die de dageraad verduistert, Hij die over de hoogten der aarde schrijdt – zijn naam is HEER, God van de hemelse machten. (NBV21)

Dat rijkje Israël, met als hoofdstad Samaria en die prachtige winter en zomerverblijven voor de rijken, ivoren paleizen leken het, had ook een tweetal eigen heiligdommen. In Betel en in Gilgal stonden een soort tempels  of offerplaatsen waar in goede tijden de God van Israël, de God van Abraham, Izaak en Jacob, werd vereerd maar waar in slechte tijden ook de afgoden van Kanaän, zoals Baal en Astarte, werden vereerd. Van de Tempel in Jeruzalem moesten ze niet veel hebben. Het zou nog eeuwen duren voor de Tempel in Jeruzalem het centrale heiligdom voor heel het rijk van David zou worden. Het moet uit de profetie van Amos duidelijk worden dat in elk geval in zijn dagen de slechte tijden veruit de meerdere waren van de goede tijden. Amos treft het volk in het hart van haar godsdienst. Natuurlijk, een voortdurende pelgrimage naar een van de beide heiligdommen staat heel mooi. Maar de show die daar wordt opgevoerd heeft weinig of niets te maken met de dienst aan de echte enige God van Israël.

Het brood is altijd gedesemd als het hier wordt geofferd. Er is natuurlijk niets op tegen om je lekkerste brood te offeren, te bestemmen om te delen met de armen. Maar de offers die hier worden gebracht worden niet gedeeld, maar gaan geheel in rook op. De armen staan hier buiten spel, zelfs de gedachte dat je het ongezuurde brood, het ongedesemde brood, dat het symbool was voor de bevrijding in de slavernij, offert aan de God van Israël als teken dat je die bevrijding niet vergeten bent, komt in de heiligdommen van Israël niet meer voor. Amos heft een lied aan over de rampen die het volk heeft getroffen, misoogst waardoor er geen brood was, droogte vlak voor de oogst waardoor de opbrengst achterbleef en een tekort aan water ontstond, korenbrand en meeldauw, sprinkhanen die het land kaalvraten, zelfs de pest en aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zoals in Sodom.

Het had allemaal niet geholpen, het volk was niet teruggekeerd naar de God van Israël. Het was ieder voor zich en de rijken moesten ondanks alles rijker worden. Israël wordt gewaarschuwd, Amos waarschuwt het volk voor het laatst, dit gaat verkeerd aflopen. Dit soort onheilsboodschappen zijn ook in onze dagen aan dovemansoren gericht. Toen in de jaren 60 van de vorige eeuw werd gewaarschuwd dat de fossiele grondstoffen zouden opdrogen werden de geleerden die waarschuwden weggelachen. Nu moeten we een inhaalslag plegen om op tijd de duurzame energiebronnen te kunnen gebruiken. De tijden veranderen niet, wij kunnen wel veranderen, door elke dag opnieuw de weg van de God van Israël te gaan, de aarde zorgvuldig beheren en wat ons toevalt te delen met de zwaksten en de armen, dat mag ook vandaag weer.

Plaats een reactie