Amos 3:9–4:3
9 Dit moeten jullie bekendmaken in de burchten van Asdod en in de burchten van Egypte: ‘Kom naar de bergen rond Samaria om te zien hoe groot de verwarring in die stad is, hoe hevig de onderdrukking! 10 Tot rechtvaardigheid zijn ze daar niet in staat – spreekt de HEER –, zij die hun burchten vullen met onderdrukking en geweld.’ 11 Daarom, Samaria, zal je land door de vijand worden omsingeld; je vestingwerken worden neergehaald en je burchten geplunderd – zegt God, de HEER.
12 Dit zegt de HEER: Zoveel als een herder uit de muil van een leeuw weet te redden, niet meer dan een paar botjes of een stukje oor, evenveel zal er van de Israëlieten worden gered, die in Samaria maar op hun bedden hangen en achterover leunen op hun divans. 13 Luister naar deze woorden en waarschuw het volk van Jakob – spreekt God, de HEER, de God van de hemelse machten: 14 De dag komt dat Ik Israël voor zijn misdaden laat boeten. Mijn straf zal dan de altaren van Betel treffen, de hoorns van de altaren zullen afgehakt worden en op de grond vallen. 15 Dan zal Ik de winterverblijven en de zomerverblijven verwoesten, de ivoren paleizen gaan verloren en vele huizen worden vernietigd – spreekt de HEER. 1 Luister, vrouwen op de berg van Samaria, jullie die blaken van welstand als koeien van Basan: jullie onderdrukken de zwakken, mishandelen de armen en zeggen tegen je man: ‘Breng ons iets te drinken!’ 2 God, de HEER, zweert bij zijn heiligheid: Weet dat de dagen niet ver zijn dat jullie als vissen met hengels worden opgehaald, en wie er dan nog overblijven met haken. 3 Een voor een worden jullie door de bressen in de stadsmuur naar buiten gedreven en naar Harmon weggeslingerd – spreekt de HEER. (NBV21)
Na de dood van Koning Salomo is het zo moeizaam door David tot een eenheid gesmede rijk Israël weer uiteen gevallen in twee delen, Juda en Israël. Juda had Jeruzalem tot hoofdstad en Israël had Samaria tot hoofdstad gekozen. Beide rijkjes hadden ook een eigen koning, zo af en toe bevochten ze elkaar maar zo af en toe trokken ze ook samen op tegen buitenlandse vijanden. Zo met eigen koningen en eigen legers leken ze als twee druppels water op de koninkrijken die rondom het voormalige eenheidsrijk gelegen waren. Amos was dan ook begonnen te vertellen hoe het zou gaan met die kleine rijkjes rond Israël en Juda in de ontwikkeling van de grootmachten in het deel van de wereld waar ze mee te maken hadden. Die wereldmachten zouden de kleine rijkjes opslokken en inlijven. Ook Juda en Israël zouden worden opgeslokt en ingelijfd. In het gedeelte dat we vandaag lezen gaat het over Israël.
Samaria had zich kennelijk ontwikkeld tot een prachtige stad. De rijken hadden er winterverblijven en zomerverblijven. De paleizen waren zo ingelegd met het kostbare ivoor dat het wel ivoren paleizen leken. Prachtige huizen complementeerden de stad. Maar de stad werd ook bevolkt door bedelaars, weduwen en wezen die geen middelen van bestaan hadden. De boeren rondom Samaria vervielen de een na de ander tot armoede omdat de rijken weigerden fatsoenlijke prijzen voor hun producten te betalen, ook in onze dagen een oorzaak van hongersnood en armoede al is het in onze dagen ver weg in arme Afrikaanse landen. Rechtvaardigheid is in Samaria niet meer te vinden. Dat je in een samenleving ook samen moet kunnen leven was men vergeten. In Bijbelse termen wordt dan gezegd dat het Woord des Heren niet meer gehoord werd. Amos roept de leiders van Egypte en de Filistijnen op eens te komen kijken naar de buit die ze zouden kunnen krijgen.
Het zijn de mannen van Samaria die het recht vertreden. Zij zitten in de poort waar vanouds recht werd gesproken en vertrappen het recht van de armen en keuren het onrecht van de rijken goed. Het zijn de vrouwen die de handel drijven, de zwakken onderdrukken en armen mishandelen. Dat is minder vreemd dan het lijkt want al het boek Spreuken wordt de vrouw geloofd die een uitgebreide in en exportfirma heeft opgezet en met strakke hand leidt terwijl haar man zich kan bezig houden met het recht voor de armen. In de dagen van Amos is de zaak omgekeerd. Niet de armen profiteren van de ondernemingsgeest van de wijze vrouw maar alleen de rijken. Ze zorgt niet dat haar man de handen vrij heeft voor het recht van de armen maar dat haar man door het goedkeuren van onrecht de misdrijven van de vrouw ondersteunt, daar moet op gedronken worden. Voor ons blijft de aansporing eerst te zorgen voor de armen, dat bankiers rijker en rijker worden, dat directeuren van bedrijven zich exorbitante salarissen kunnen toekennen moet een waarschuwing zijn. Dat zorgen voor de armen kunnen we elke dag, daar mogen we ook elke dag opnieuw weer mee beginnen, ook vandaag weer, op z’n minst wacht de voedselbank op een bijdrage.