Jesaja 49:1-7
1 Eilanden, hoor mij aan, verre volken, luister aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder heeft de HEER mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde Hij mijn naam. 2 Mijn tong maakte Hij scherp als een zwaard, Hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand; Hij maakte me tot een puntige pijl, Hij stak me weg in zijn pijlkoker. 3 Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij. In jou, Israël, toon Ik mijn luister.’ 4 Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn krachten verbruikt, het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Maar de HEER zal mij recht doen, mijn God zal mij belonen.’ 5 Toen sprak de HEER – Hij die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar om Jakob naar Hem terug te brengen, om Israël rond Hem te verzamelen, zodat ik aanzien zou genieten bij de HEER en mijn God mijn sterkte zou zijn. 6 Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die Ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’ 7 Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël, tegen hem die smadelijk veracht wordt, die door vreemde volken wordt verafschuwd, die dienaar is van vreemde heersers: Koningen zullen dit zien en opstaan, vorsten buigen diep voorover, omwille van de HEER, die betrouwbaar is, de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen. (NBV21)
Vandaag beginnen we in het tweede deel van het boek van de Tweede Jesaja. Maar nu gaat het niet meer over het opheffen van de ballingschap en de rol van Cyrus en zo, maar over de terugkeer naar Jeruzalem en de hervestiging van de Tempel op de berg Sion, waar de regel van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf werd bewaard en verkondigd. De Profeet begint zijn lied met het bezingen dat hij van zijn geboorte af aan een werktuig mocht zijn in de hand van God. Dat hij zijn taalvaardigheid heeft gekregen om dienaar van God te zijn. Dienaar mag hij zijn in het verzamelen van Israël en het terugbrengen van het volk naar het land Israël. Dat zal bewondering afdwingen en eerbied voor de God van Israël die dat allemaal mogelijk heeft gemaakt. Als God de profeet hier al vanaf zijn geboorte voor heeft bestemd en de profeet ook heeft uitgerust met de capaciteiten die daar voor nodig waren dan rijst de vraag of die profeet het ook gemakkelijk heeft gehad met die taak?
Dat zou het voor ons immers ook eenvoudig maken om er achter te komen welke taak God voor ons heeft weggelegd. Maar nauwkeurige lezing van het gedeelte van vandaag leert ons dat de profeet het helemaal niet gemakkelijk heeft gehad. Tevergeefs heeft hij zich afgemat, al zijn krachten zijn verbruikt, het heeft allemaal geen zin gehad. We moeten aannemen dat de profeet zich consequent heeft gehouden aan de richtlijnen van God zoals die op Sion werd bewaard. Sommige geleerden menen dan ook dat met de ik die hier spreekt niet de profeet wordt bedoeld maar Jeruzalem sprekend wordt ingevoerd. Maar het is de profeet die als dienaar wordt geroepen en dienaren kunnen nog zo hard werken het lukt niet altijd, het lukt zeker niet op eigen kracht. Ook de ballingen zullen moeten kunnen volhouden als ze terugkeren. Elders in de Bijbel lezen we daar ook een verhaal over en dan blijkt dat ze de muren van Jeruzalem moesten opbouwen met in één hand de stenen en het cement en in de andere hand het zwaard.
En geef toe, wij kennen dat toch ook die vermoeidheid? Hoe vaak is er niet geroepen om vrede, is er geschreeuwd om gerechtigheid. Hoe veel acties zijn er al wel niet geweest om hongerige kindertjes te voeden, om weer nieuwe weeshuizen te bouwen, om medicijnen voor zieken te kunnen kopen. Hoe lang bestaat de Fair Trade beweging al wel niet en hoe langzaam gaat de groei van de markt voor eerlijke handelsverhoudingen. Ook wij worden er wel eens moe van en velen zijn afgehaakt in de loop van de jaren. Maar net als de profeet mogen we volhouden omdat ons streven recht gedaan zal worden. We mogen moed putten uit het vertrouwen dat spreekt uit de woorden van de profeet. Dit vertrouwen is immers een licht voor alle volken en reikt tot aan de einde der aarde. Dat licht mogen we dragen en verspreiden, ook vandaag.