Jesaja 46:1-13
1 Bel is gebroken, Nebo ligt geveld. Eens droegen jullie hen plechtig rond, maar nu zijn hun beelden voor de lastdieren, een zware last voor uitgeputte beesten. 2 Ze zijn gebroken en geveld, ze hebben zichzelf niet kunnen beschermen; hun beelden worden weggesleept. 3 Luister naar Mij, volk van Jakob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: 4 Tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen, Ik zal je steunen en beschermen. 5 Met wie wil je Mij vergelijken, aan wie Mij gelijkstellen? Met wie vertoon Ik overeenkomst? 6 Mensen schudden goud uit hun buidel of wegen zilver af op een weegschaal, ze nemen een edelsmid in dienst die er een god van maakt. Ze buigen zich neer en knielen ervoor. 7 Ze nemen hem op hun schouders en torsen hem. Waar ze hem neerzetten, daar blijft hij staan, hij komt niet meer van zijn plaats. Als ze hem om hulp roepen, antwoordt hij niet, hij redt hen niet uit hun nood. 8 Neem dit ter harte, zondaars, verman je, kom tot inkeer! 9 Denk terug aan alles wat eertijds is gebeurd. Ik ben God, er is geen ander, Ik ben God, niemand is aan Mij gelijk. 10 Ik ben het die in het begin al het einde aankondigde, en lang tevoren wat nog gebeuren moest. Die zegt: ‘Wat Ik besluit, wordt van kracht, en alles wat Ik wil, breng Ik ten uitvoer.’ 11 Die uit het oosten een adelaar roept, uit een ver land een man die mijn plannen uitvoert. Ik heb gesproken, en zo zal het gebeuren. Zoals Ik het bepaald heb, zo zal het gaan. 12 Luister naar Mij, hardnekkig volk, dat zich verre houdt van gerechtigheid. 13 Ik breng mijn gerechtigheid nabij, ze is niet ver meer, het duurt niet lang voor Ik redding breng. Ik zal redding brengen in Sion, Ik laat Israël in mijn luister delen. (NBV21)
Kunnen wij dat nu ook zeggen, dat onze afgoden hebben afgedaan? Nu Babel is ingenomen en het volk kan terugkeren uit ballingschap hebben de goden van Babel afgedaan. Bel, of wel Marduk, en Nebo, ofwel Nabu, zijn misschien door hun priesters nog op tijd uit de tempels gehaald, maar het blijven zware beelden die je maar met je mee hebt te zeulen als je ze wil redden. Wie in de God van Israël wil geloven hoeft geen beeld mee te zeulen, de terugkeer naar Jeruzalem zal zonder beelden gaan en in de nieuw te bouwen Tempel zal geen beeld van welke God dan ook komen te staan. Maar kunnen wij dat nu ook zeggen? Hebben bij ons de afgoden van succes en voorspoed, de goden van goud en beloften, ook afgedaan? Hebben we de banken en verzekeringsmaatschappijen zo ingericht dat ze ten dienste staan van de samenleving in plaats van de bonussen van hun bestuurders? Hebben de toezichthouders op de banken en de financiële markten echt bevoegdheden gekregen om in te grijpen als eigen winst gaat boven een eerlijke en verantwoorde dienstverlening?
Zetten wij onze financiële dienstverlening echt in dienst van de armsten en de zwaksten in de samenleving? Letten we daarbij ook op de behoeften van de armsten in de wereldsamenleving? Misschien zijn het vragen waarop we geen antwoord hoeven te hebben maar zijn het vragen die we net zo lang moeten stellen tot de antwoorden vanzelf gaan spreken. Ook wij hebben immers al een paar eeuwen gehoord van een samenleving waarin je moet delen van wat je hebt en waarin je je naaste lief moet hebben als jezelf. Dat is precies wat de Profeet hier beschrijft. Maar ook wij hebben de neiging ons verre te houden van gerechtigheid. Aanzien en succes zijn ook bij ons belangrijker dan zorg en aandacht. Maakten de afgodendienaars in Babel er een wedstrijdje van wie het mooist aangeklede godenbeeld had en de grootste tempel met de beste uitstraling, bij ons gaat het om de grootste bonussen en de mooist gestylde streepjespakken.
Bij ons zijn de idol verkiezingen niet beperkt tot zangwedstrijden op de televisie maar is in elke bedrijfstak en elk beroep het idoolgehalte belangrijker dan de menselijke kwaliteit. Al die werklozen met een afstand tot de arbeidsmarkt door leeftijd, afkomst of lichamelijke beperking, die deze herfst en winter een baan moeten zoeken zijn aangewezen op algemeen aanvaarde arbeid. Maar is dat ook arbeid waarin je mensen moet bedriegen? Of arbeid waarin je mensen iets moet aansmeren wat ze niet nodig hebben? Of arbeid waarin je mensen op de meest onmogelijke tijden moet lastig vallen door ze op te bellen? Mag arbeid geweigerd worden dat niet de mensen ten dienste staat maar louter en alleen de winst van de rijken? Pas dan zouden we onze afgoden eerst echt hebben afgeschaft. Maar wellicht dat we er nog hard aan moeten werken, dat moeten we er dan maar voor over hebben.