Psalm 48
1 Een lied, een psalm van de Korachieten. 2 Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe. In de stad van onze God, op zijn heilige berg 3 – schone hoogte, vreugde van heel de aarde, Sionsberg, flank op het noorden, zetel van de grote koning – 4 in haar vesting weet men: God is onze burcht. 5 Koningen sloten zich aaneen, samen trokken zij ten strijde. 6 Maar wat zij zagen, verbijsterde hen, verschrikt namen zij de vlucht. 7 Een siddering greep hen daar aan, zoals krampen een barende vrouw, 8 zoals de oosterstorm inbeukt op schepen uit Tarsis. 9 In de stad van de HEER van de hemelse machten, in de stad van onze God, hebben wij gezien wat wij hadden gehoord: God houdt haar voor eeuwig in stand. sela 10 In uw tempel, God, gedenken wij uw blijken van trouw. 11 Zoals uw naam, o God, zo reikt ook uw roem tot aan de einden der aarde, uw rechterhand is vol van gerechtigheid. 12 De Sionsberg verheugt zich, de steden van Juda juichen om uw rechtvaardige daden. 13 Ga rond Sion, trek eromheen, tel zijn torens. 14 Bezie met aandacht zijn muren, bewonder zijn vesting en vertel aan uw nageslacht: 15 ‘Zo is God, onze God, nu en altijd, Hij is het die ons leidt, voor eeuwig.’ (NBV21)
Het lijkt wel weer een Psalm die de juistheid van de Praise in de kerkdiensten onderstreept. Groot is de Heer en de Heer komt alle lof toe. Als je denkt dat deze Psalm daar over gaat dan vergis je je. In Kerkdiensten staat het Woord centraal zeggen de protestanten vanouds. Tegenwoordig schrikt dat eerder af dan dat het aantrekt, we zijn verzeild geraakt in een beeldcultuur niet waar. Een cultuur ook waar vrolijke of gevoelige liedjes de overhand hebben. En Psalmen zingen zoals in de afgelopen eeuwen gedaan is hoort daar meestal niet bij. Maar de Psalm die we vandaag lezen zet het Woord weer centraal. Want waar moet je de God van Israël prijzen? Niet in je eigen dorp of stadswijk of stad. Ook in Israël waren er steden, stadjes en dorpen en toch zegt de Psalm niet dat je daar God moet prijzen maar op zijn heilige berg, de Sionsberg, daar moet je zijn.
Op die berg staat de Tempel van de God van Israël. Dat is een rare Tempel. In die Tempel is één kamer waar je niet mag komen. Daar mag alleen de Hogepriester komen. Daar zal die God dus wel wonen. Mis. Die God woont in iets dat we de hemel noemen. Die hemel is een volmaakte plaats en niet een door mensen gebouwd Heiligdom. Elders in de Bijbel wordt over die Tempel wel gesproken als over de voetenbank van God, daar raakt het Goddelijke de aarde. Want al mag niemand er komen iedereen weet wat er in die bijzondere kamer te vinden is. Daar staat een kist van acaciahout. Daar boven op staan twee gevleugelde figuren die naar elkaar buigen om de kist te beschermen. In die kist liggen in elk geval een paar stenen platen. En om die stenen platen draait het allemaal. Daar staat het Woord van God.
Het volk heeft zich altijd verzet tegen het plaatsen van Godenbeelden in de Tempel in Jeruzalem. Dat verzet heeft soms zelfs geleid tot een totale vernietiging van die Tempel. Maar in plaats van op stenen platen voelde men dat Woord als gegrift in het eigen hart. Ook de Christenen werden later opgeroepen zo met dat Woord om te gaan. Wij moeten niet doden, wij moeten niet willen hebben wat van een ander is, we moeten niet liegen en zo staan er tien regels voor ons. Moeten we dat omdat een ander ons dat oplegt? Natuurlijk niet. Dat Woord is ook wel eens samengevat als “Wat Gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet” Voor gelovigen in het verhaal van de Bijbel, in de God van Israël klinkt de samenvatting als “Heb uw naaste lief als uzelf” Voor het vermogen dat te kunnen doen, voor de Geest van God die daarvoor beschikbaar is, danken en prijzen wij God. Dat is dus niet vrijblijvend, voor een zondag in de kerk of zo, maar het doordesemd ons hele leven. En als we het samen doen krijgt de samenleving, de hele wereld een veel betere smaak, dat mag dus ook vandaag weer.