Jesaja 26:1-11
1 Op die dag zal in Juda dit lied klinken: ‘Wij hebben een sterke stad, de HEER biedt ons redding als een wal, als een muur. 2 Open de poorten, opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden, het volk van uw getrouwen. 3 De standvastige is veilig bij u, vrede is er voor wie op u vertrouwt. 4 Vertrouw altijd op de HEER, alleen op hem, want de HEER is een rots sinds mensenheugenis. 5 Hij haalt neer wie in de hoogte leven en veilig in hun onneembare vesting wonen. Hij brengt zelf hun stad ten val, hij maakt haar met de grond gelijk, niets laat hij van haar heel. 6 Dan wordt ze onder de voet gelopen, vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’ 7 U effent het pad voor de rechtvaardige, u baant voor hem een rechte weg. 8 Ook wij verlaten ons op u, HEER: wij gaan de paden van uw recht. Wij richten ons op uw naam, naar u gaat ons verlangen uit. 9 Reikhalzend kijk ik naar u uit, zelfs ‘s nachts verlang ik naar u. Wanneer u een oordeel over de wereld velt, zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren. 10 Maar niet de goddeloze: al wordt hij gespaard, gerechtigheid zal hij nooit leren. In het land van het recht doet hij slechts onrecht; de macht van de HEER merkt hij niet op. 11 HEER, uw opgeheven hand ziet hij niet. Laat hem dan tot zijn schande zien hoe u ijvert voor uw volk, hoe het vuur uw vijand verteert.(NBV)
Wie het kerstverhaal uit het Evangelie van Lucas nog eens terugleest weet dat het zelfs de zwakste mensen nog kan lukken om het sterkste keizerrijk voor de gek te houden. Want wie had nu gedacht dat ze het bevel, om allemaal naar hun eigen plaats te gaan, in Bijbelse zin zouden uitleggen. Jozef en Maria trokken immers op naar Bethlehem omdat ze uit het huis en geslacht van David waren. Dat had alleen maar zin als ze geloofden dat ze de grond terug zouden krijgen die door Jozua aan de voorvaderen van David was toebedeeld. Elke vijftig jaar zou die grond bij iedereen weer in de familie terug komen. Er was geen plaats voor hen staat er dan, maar ze waren ook niet in Nazareth en konden voor de Keizer dus niet meegeteld worden. Een richtlijn als de richtlijn die in de Tempel werd bewaard geeft de armen van de stad een bescherming sterker dan de sterkste muur zegt de profeet in dit gedeelte van het Boek van de profeet Jesaja.
Jozef en Maria zeiden het hem na in daden. Een daad die door de hele wereld elk jaar weer wordt gevierd. Want iedereen snapt een beetje dat als er in een donkere nacht licht gaat schijnen, dat licht met name voor gewone mensen gaat schijnen. Iedereen voelt aan dat als er feest wordt gevierd om de geboorte van een kind ergens in het veld, dan moet het wel een beetje vrede zijn en moeten mensen een beetje van elkaar houden. Vrede op aarde en in mensen een welbehagen. Het zijn de woorden die we vandaag lezen in een andere volgorde. Maar de boodschap is hetzelfde. Armoede is geen natuurverschijnsel. onrechtvaardige verdeling van kennis, inkomen en macht blijft niet vanzelf in stand. De rijken en machtigen kunnen wel denken dat ze veilig in een onneembare vesting wonen, zoals de Keizer dacht iedereen te kunnen registreren en dat iedereen thuis zou blijven als hij dat wilde.
Zo werkt het niet. Zo werkt het ook vandaag niet. De laffe schreeuwende haatzaaiers kunnen wel zo hard schreeuwen dat het lijkt of ze de vluchtelingenstromen kunnen stoppen maar zo lang er geen vrede op aarde is zullen er vluchtelingen zijn. Menselijkheid betekent dat we ze een plaats moeten geven, een betere plaats dan in een veld met een voederbak. Dat kan ook leiden tot recht en gerechtigheid in eigen land, maar ook over de grenzen waar oorlog wordt gevoerd met wapens die wij geleverd hebben. Die muren worden onder de voet gelopen, vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen. Dat je verlangt naar de Heer hoort dus volgens het Boek van de profeet Jesaja bij het gaan van de paden van het recht van die Heer. Volgens de profeet zijn het de goddelozen die dat recht nooit zullen leren.