Exodus 14:15-31
15 De HEER zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken. 16 Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan, over droog land. 17 Ik zal de Egyptenaren onverzettelijk maken zodat ze hen achterna gaan, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger, zijn wagens en zijn ruiters, ten val te brengen. 18 De Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik in mijn majesteit de farao, met al zijn wagens en ruiters, ten val heb gebracht.’ 19 De engel van God, die steeds voor het leger van de Israëlieten uit was gegaan, stelde zich nu achter hen op. Ook de wolkkolom die eerst voor hen uit ging stelde zich achter hen op, 20 zodat hij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten kwam te staan. Aan de ene kant bracht de wolk duisternis, aan de andere kant verlichtte de vuurzuil de nacht. Die hele nacht konden de legers niet bij elkaar komen. 21 Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HEER liet de zee terugwijken door gedurende de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien. Hij veranderde de zee in droog land. Het water spleet, 22 en zo konden de Israëlieten dwars door de zee gaan, over droog land; rechts en links van hen rees het water op als een muur. 23 De Egyptenaren achtervolgden hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters gingen achter hen aan de zee in. 24 Maar in de morgenwake keek de HEER vanuit de vuurzuil en de wolkkolom neer op het Egyptische leger en zaaide paniek onder hen. 25 Hij liet de wielen van de wagens vastlopen, zodat de Egyptenaren de grootste moeite hadden om vooruit te komen. ‘Laten we vluchten!’ riepen ze. ‘De HEER steunt de Israëlieten, hij strijdt tegen ons!’ 26 De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over de Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ 27 Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. De Egyptenaren vluchtten het water tegemoet, de HEER dreef hen regelrecht de golven in. 28 Het terugstromende water overspoelde het hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden waren; niet een van hen bleef in leven. 29 Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land, terwijl rechts en links van hen het water als een muur omhoogrees. 30-31 Zo redde de HEER de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren. Toen ze de Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen en het tot hen doordrong hoe krachtig de HEER tegen Egypte was opgetreden, kregen ze ontzag voor de HEER en stelden ze hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes. (NBV)
Paniek is erger dan brand. Dat zinnetje stond in een groot warenhuis op de brandvoorschriften die her en der voor het personeel waren opgehangen. En dat had het leger van de farao goed kunnen gebruiken toen ze de bevrijde Hebreeuwse slaven achtervolgden om hen weer onder de slavernij te brengen. We lezen vandaag het beroemde verhaal over de doortocht door de Rietzee, een moerassige omgeving waar wagens gemakkelijk in vastlopen en waar de wind zo af en toe een droge doortocht mogelijk maakt. Maar het gaat in de verhalen van de Bijbel niet zozeer over de feitelijke gegevens die worden verteld, van kennis van natuurkunde en meteorologie of geologie was nog lang geen sprake toen de verhalen werden opgeschreven, maar het gaat om de boodschap over hoe God met mensen omgaat en hoe mensen met elkaar omgaan. Veel mensen hebben zich het hoofd gebroken over de vraag wat de plaats van het kwaad was in de schepping van God. Voor Israël was de zee, was het water, bij uitstek de plaats van de dood. Dit van oorsprong woestijn volk wist geen raad met grote oppervlakten water waar het soms danig kon spoken, waar je geen vaste grond onder de voeten had en waar je gegrepen kon worden om nooit meer boven te komen.
Hoe gaat de God van Israël dan met dit dodende water om? Die God maakt scheiding tussen droog land en water zodat zijn mensen daarover veilig kunnen doortrekken. Die scheiding werd al gemaakt in het verhaal over de wording van de wereld, het scheppingsverhaal, die scheiding wordt in dit verhaal opnieuw, of ook, gemaakt in het verhaal over de bevrijding van de slaven en de wording van het volk Israël als het volk van God. In het mensenland dat de God van Israël zijn mensen schept is geen plaats voor het kwaad. Daarom vloeien farao, zijn wagens en ruiters, zijn hele dodelijke leger, samen met het dodende water van de zee. Dat is niet zozeer een wreed en dramatisch verhaal waarin we medelijden moeten krijgen met de arme farao en de nog armere soldaten en officieren die door een Goddelijk ingrijpen van de dood gered hadden kunnen worden, maar het is een verhaal van hoop en verwachting voor alle slaven en onderdrukten in de wereld en in de geschiedenis.
Hoe tastbaar en hoe wreed het kwaad ook is dat hen overkomt, tot in de gaskamers en concentratiekampen toe, voor dat kwaad is in de wereld van de God van Israël geen plaats. Je moet daarvoor wel durven, je moet durven meegaan met het volk dat door het water heentrekt, ook al is dat over droog land. Want je wordt door het water omringt, het kwade is rondom en loert als het ware op de kans je te bespringen, elke vorm van twijfel kan fataal zijn. Als je dit verhaal zo leest komt ongetwijfeld het verhaal in je op over Jezus van Nazareth die over het water liep en Petrus die naar hem toe wilde lopen. Toen Petrus twijfelde zonk hij weg. Jezus van Nazareth liet zien dat de Liefde van God, schepper van het mensenland, door de dood heen, door het water heen, volgehouden kon worden. Daarom mogen wij ons bij dat volk aansluiten en door het goede te doen en niet dan het goede laten zien dat in dat Godsland, het Koninkrijk van God, geen plaats is voor het kwaad, ook vandaag niet.