Exodus 13:17-14:14
17 Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden moeten leveren, konden ze weleens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. 18 Daarom liet hij het volk een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken. De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. 19 Mozes had het lichaam van Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. ‘God zal zich jullie lot aantrekken, ‘had hij gezegd, ‘en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je meenemen.’ 20 Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ‘s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. 22 Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en ‘s nachts de vuurzuil. 1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze omkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; jullie moeten je kamp recht tegenover Baäl-Sefon opslaan, vlak bij de zee. 3 De farao zal denken dat jullie de weg kwijt zijn geraakt en de woestijn niet meer uit kunnen komen.4 Ik zal ervoor zorgen dat hij onverzettelijk blijft, zodat hij jullie achtervolgt, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger ten val te brengen. Dan zullen de Egyptenaren beseffen dat ik de HEER ben.’ De Israëlieten gehoorzaamden. 5 Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze slaven kwijt.’ 6 De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. 7 Hij nam de zeshonderd beste wagens van Egypte mee, en ook alle andere, stuk voor stuk bemand met officieren. 8 De HEER zorgde ervoor dat de farao, de koning van Egypte, onverzettelijk bleef, zodat hij de achtervolging van de Israëlieten inzette, die onbevreesd vertrokken waren. 9 10 De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van Israël zijn kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon. Toen de Israëlieten de farao zagen naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters en al zijn voetvolk, werden ze doodsbang en riepen ze de HEER luidkeels om hulp. 11 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe kon u ons dit aandoen! Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald? 12 Hebben we niet al in Egypte gezegd: “Laat ons toch met rust, laat ons maar als slaven voor de Egyptenaren werken, want dat is altijd nog beter dan om te komen in de woestijn”?’ 13 Maar Mozes antwoordde het volk: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe de HEER vandaag voor u de overwinning behaalt. De Egyptenaren die u daar nu ziet, zult u hierna nooit meer terugzien. 14 De HEER zal voor u strijden, u hoeft zelf niets te doen.’ (NBV)
Daar gaan ze dan, op weg als een geordend leger, in slagorde zouden we tegenwoordig zeggen. Niet dat je zo’n troep slaven al een gevecht moet toevertrouwen. Ze zijn wel sterk die mannen van Israël maar voor samen vechten moet je toch eerst de nodige training ondergaan en dat hadden ze niet. De sarcofaag van Jozef ging met ze mee. Ooit, 400 jaar geleden, had Jozef beloofd dat God zich hun lot zou aantrekken. Door die sarcofaag mee te nemen toonden ze dat ze weer een vrij en onafhankelijk volk waren. Omdat ze geen oorlog wilden voeren gingen ze niet door het land van de Filistijnen, de kortste weg naar Kanaän maar in de richting van de Rietzee. Het moet een hele kolonne geweest zijn. In een woestijnomgeving werpt zo’n kolonne de nodige stof op en zo’n wolk van stof hoef je alleen maar te volgen om te weten waar de weg heenleidt. In de nacht stookt iedereen een vuur en van een afstand lijkt het dan wel of er zich een vuurkolom tegen de hemel afsteekt. Iedereen die meetrekt wil wel horen bij de bevrijding door die vreemde God die met een slavenvolk wil meetrekken. Als de mensen samen bleven en samen optrokken dan zou die God ze naar een nieuw land brengen.
Het zijn in dit verhaal niet de Egyptenaren die spijt krijgen van het verlies van hun slaven, maar het is God die hun hart verhard waardoor ze de Israëlieten achterna gaan. Het gaat in dit verhaal dan ook niet over de Egyptenaren maar over de Israëlieten zelf. Die zullen moeten leren dat als ze als volk samen blijven en er op vertrouwen dat een volk dat onvoorwaardelijk op elkaar bouwt niet te verslaan is. Want dat is wat de God van Israël vraagt van zijn volk. Ik ga met jullie mee, die Egyptenaren zijn afhankelijk van goden die van steen zijn, die ze met eigen handen gemaakt hebben en die nooit voor hun mensen zorgen. Van de God van Israël bestaat geen beeld, die is niet aan één plaats gebonden maar die heeft zich verbonden met een volk. Dat volk zal dus volk moeten blijven, al moeten ze in het begin natuurlijk ook nog wel een echt volk worden. En daar staan ze dan, aan de oever van de zee bij de kanaalmond, die Pi-Hachirot genoemd werd met achter hen de toren Migdol, een van de torens die de grens moest bewaken, tegenover de toren van de Heer van het noorden, Baäl-Zefon. Ze waren dus maar net buiten Egypte, op de grens eigenlijk nog.
En daar kwam de farao aan met zeshonderd van zijn beste wagens, strijdwagens moet je maar denken, en alle andere wagens die het Egyptische leger had met officieren bemand en dat hele leger stormde op het volk van Israël af. Geen wonder dat het volk bang werd en er stemmen opgingen om zich maar over te geven en weer terug te gaan in slavendienst in Egypte, alles beter dan afgeslacht te worden in de woestijn aan de oever van de Rietzee. Maar dan is het Mozes die het volk gaat aanvoeren. Nu spreekt hij niet meer tot de farao maar tot het volk. Dat “Wees niet bang” klinkt hier tot een heel volk in benauwdheid. “Wacht rustig af” is wat zwak vertaald, in de Statenvertaling stond nog “staat vast” en Huub Oosterhuis vertaalde hier met “Sta recht”, niks rustig afwachten dus maar de rug rechten en met beide benen op de grond blijven staan want je zult moeten leren om op God te vertrouwen die de overwinning zal behalen. Je zult maar moeten geloven dat het hele grote leger dat op je af komt stormen verslagen zal worden en dat je al die soldaten en krijgers nooit meer terug zult zien. Wij kunnen binnenkort kiezen welke kant we op willen gaan. Willen we in volgzame slavernij blijven van de rijken, gehoorzaam aan Poetin en de Russische oligarchen of willen we vertrouwen op de bevrijding door en met de God van Israël. Vandaag al kunnen we ons voorbereiden op de uittocht.