1 Samuel 14:24-35
24 Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten. 25 Op een gegeven moment kwamen ze in een dichtbegroeid gebied waar veel bijennesten waren, die dropen van de honing. 26 Maar zelfs toen waagde niemand het zijn hand uit te steken om uit die nesten, die werkelijk boordevol honing zaten, iets te eten te halen, zo bang waren ze voor de vervloeking. 27 Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd. Hij doopte de punt van zijn stok in een honingraat en bracht de honing naar zijn mond. Meteen stonden zijn ogen weer helder. 28 Een van de soldaten sprak hem aan en zei: ‘Uw vader heeft ons dringend bezworen om vandaag niet te eten, ook al hebben we nog zo’n honger.’ 29 ‘Mijn vader stort het land in het ongeluk, ‘zei Jonatan. ‘Kijk toch hoe helder mijn ogen weer staan nu ik wat van die honing heb geproefd. 30 Als de soldaten vandaag wel hadden gegeten van de buit die ze op de vijanden hebben veroverd, hadden ze een veel grotere overwinning op de Filistijnen kunnen behalen!’ 31 De Israëlieten dreven de Filistijnen die dag terug van Michmas tot Ajjalon. De soldaten, volkomen uitgeput, 32 stortten zich op de buit. Ze grepen geiten, schapen, koeien en kalveren, slachtten die zomaar op de grond en aten ervan terwijl het bloed er nog in zat. 33 Men vertelde Saul dat de soldaten tegen de HEER zondigden door vlees te eten waar nog bloed in zat. ‘Het is verkeerd wat jullie doen!’ zei Saul. ‘Rol onmiddellijk een grote steen hierheen. 34 Ga het kamp rond en zeg tegen iedereen dat ze hun stier of schaap of geit bij mij moeten brengen en hier op deze steen moeten slachten. Daarna kunnen ze eten zonder tegen de HEER te zondigen, want dan hoeven ze geen vlees te eten waar nog bloed in zit.’ Alle soldaten brachten toen het dier dat ze bemachtigd hadden naar de steen en slachtten het daarop. 35 Zo bouwde Saul zijn eerste altaar voor de HEER (NBV)
Moest er gerouwd worden en gevast als teken dat ook een stukje van jezelf was gestorven? Soldaten hebben kracht nodig, zeker in een achtervolging, dan moeten ze immers harder kunnen rennen dan de achtervolgde vijand? Jonathan, hij weer, begrijpt waar de fout zit. De overwinning is door de God van Israël geschonken en niet door Israël afgedwongen. Hij wist niet van het verbod om te eten en toen hij honing tegenkwam maakte hij er dankbaar gebruik van om op krachten te komen. Daaraan merkte hij ook de fout. Omdat zijn medestrijders niet hadden gegeten raakten ze verzwakt en konden ze de vijand niet zo raken als de bedoeling was geweest. De kans op plundering door de vijand bleef bestaan. Het gaat dus altijd eerst om de mensen en zeker nooit om de eer of om hoe het er uit ziet. Dapperheid als doel brengt niemand verder. Dat mag ook in onze dagen in situaties van geweld nog wel eens bedacht worden.
Het was Koning Saul die de overwinning die de God van Israël had geschonken aan zijn zoon tot een heilige oorlog omsmeedde. Dat je tijdens een oorlog die de goedkeuring van de God van Israël heeft moet vasten staat nergens, je moet rein blijven, dus geen omgang met een vrouw en geen vlees eten waar nog bloed in zit. Dat vasten was Saul ook nooit voorgehouden. Hij had moeten wachten in Gilgal op Samuël de profeet, maar dat deed hij niet. Nu was zijn leger uitgeput aan het eind van de dag. En het was maar goed dat de Filistijnen hun etensvoorraden op de vlucht niet hadden meegenomen. Geiten, schapen, koeien en kalveren werden gegrepen, geslacht en gegeten. Alle regels over het slachten en eten van dieren waren vergeten. De honger na de zware arbeid van het oorlog voeren was te groot. Nu hoor je respect te tonen voor een dier waarvan je het leven neemt om jou in leven te houden. Dat leven zit in het bloed en dat bloed hoort dus aan God die het leven geeft. Daarom hoor je zo te slachten dat je het bloed op het altaar kunt sprenkelen.
Saul beseft dat hij weer terug moet naar de Godsdienst die hem tot koning had gemaakt. Hij maakt zelf een altaar en slacht daarop het voedsel voor zijn leger. Maar dan, moeten ze doorgaan met de oorlog of is het genoeg? Een priester wordt gevraagd God te raadplegen. Daarvoor zijn twee heilige stenen aanwezig die, als je het lot gooit, God antwoord kunnen laten geven. Maar God geeft geen antwoord, er is iets mis. En als Saul laat uitzoeken wat er mis is dan wordt zijn zoon Jonathan aangewezen. Die moet dus geofferd worden. Maar dan laat het volk zien er meer van begrepen te hebben dan Saul. De overwinning was immers door de God van Israël geschonken aan Jonathan? Het kan niet zijn dat hij fout was en dus blijft hij leven. Daar eindigt deze oorlog ook. De Filistijnen trekken zich terug en Saul ook. Geweld is dus niet de oplossing voor de vrede. Geweld kan, met respect, met in gedachten dat je niet mag doden, dat je zelfs voor de dieren die je eet respect moet hebben, geweld kan nodig zijn. Maar ook wij moeten steeds opnieuw bedenken waarvoor het nodig kan zijn en waar het moet ophouden. Dat gold voor Saul, het geldt voor ons ook, elke dag weer.