Jakobus 5:1-6
1 En nu iets voor u, rijken! Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u komt. 2 Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten. 3 Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw lichaam verteren. U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel de tijd ten einde loopt. 4 Hoor de klacht van het loon dat u de arbeiders die uw velden maaiden hebt onthouden. Het geroep van de maaiers is tot de Heer van de hemelse machten doorgedrongen. 5 U hebt op aarde in weelde gebaad en losbandig geleefd, u hebt uzelf vetgemest voor de slachttijd. 6 U hebt de rechtvaardige veroordeeld en vermoord, en hij heeft zich niet tegen u verzet. (NBV)
Vandaag een weeklacht tegen de rijken. Zij lijken wel rijk volgens Jacobus maar de rijkdom is verrot en de kleding die ze dragen, die prachtige gesneden pakken en de Haute Couture, is door mot aangevreten. Hun goud en zilver zijn verroest. En waarom dat alles? Omdat ze het loon van de maaiers in het veld hebben ingehouden. En dat onrecht, het niet rechtmatig uitbetalen van arbeiders die zich in de hitte van de dag hebben ingespannen, is volgens de Bijbel een extra groot onrecht. Juist die rijken kunnen zich zeer mooi en vroom voordoen. De ruwe knuisten van de landarbeiders kunnen niet op tegen de zalvende woorden van de rijken die nu eenmaal aanvoeren dat zij het recht hebben te profiteren van hun bezit. Zij bezitten toch de akkers? Zij nemen de beslissingen over wanneer er gezaaid zal worden, wanneer het onkruid gewied en wanneer de oogst begint. Verantwoordelijke beslissingen die hun het recht geven op een bovenmatig inkomen.
Maar ze zaaien niet, ze wieden niet en ze oogsten niet. Ze vullen alleen hun voorraadschuren met het werk van anderen. Het was in de dagen van Jacobus al niet anders dan in onze dagen, de dagen van de bonussen en de exorbitante zelfverrijking. Ook nu zijn de verschillen in beloning tussen de top van bedrijven en de werkvloer onberedeneerbaar groot. Ook nu hoor je dezelfde smoezen van de mannen die in gesneden pakken de hele dag zitten te vergaderen en die de ruwe knuisten van de arbeiders als minderwaardig afdoen. Maar in de traditie van de God van Israël is het die God die de kant van de maaiers, de kant van de ruwe knuisten, kiest. Elke arbeider is zijn loon waardig en elke arbeider die meegeholpen heeft de oogst binnen te halen, de productie te produceren, heeft een even groot loon verdiend. Die traditie gaat terug op Mozes, die nog te maken had met een slavenvolk. Maar ook de profeten worden hier geciteerd in hun beschrijving van de Heer der hemelse machten die de verdrukten te hulp komt.
En beschuldig de ruwe knuisten niet van geweld en diefstal. De rechtvaardige die riep om een rechtvaardig loon, die het werk neerlegde als voor dat werk niet werd betaald, verzette zich niet tegen de heersers. Ze waren er toen er gezaaid moest worden en ze zaaiden, ze waren er toen er gewied moest worden en ze gingen wieden en ze waren er toen er geoogst moest worden en ze gingen oogsten. De rijken leefden er losbandig op los en mesten zichzelf vet voor de slachttijd. Ook daar weten wij in onze dagen over mee te praten. En juist in de tijd dat we als land de broekriem moeten aanhalen mogen we vragen wiens broekriem onze regering van rijken nu eigenlijk aan het aanhalen is. In onze dagen spreken wij de maaiers die hier worden bedoeld ook wel aan als politieagenten, of zorgmedewerkers, of onderwijzenden. Wij mogen weten dat de God van Israël ons gehoord heeft en wij mogen weten dat het gerechtvaardigd is om een rechtvaardige verdeling van het inkomen in ons land te eisen. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.