Hooglied 6:4-12
4 Je bent zo mooi, vriendin van mij, zo bekoorlijk als Tirsa, zo lieflijk als Jeruzalem, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw. 5 Wend je ogen af, ze verwarren mij. Je haar golft als een kudde geiten die afdaalt van de Gilead. 6 Je tanden zijn als witte schapen: klaar voor de scheerder komen ze twee aan twee uit het water, er ontbreekt er niet een. 7 Als het rood van een granaatappel fonkelt je lach, door je sluier heen. 8 Ook al zijn er zestig koninginnen, en wel tachtig bijvrouwen, meisjes zonder tal, 9 zoals mijn duif is er maar één, mijn allermooiste is de enige. De enige voor haar moeder is zij, een stralend licht voor wie haar baarde. Alle meisjes die haar zien, prijzen haar gelukkig, elke koningin, elke bijvrouw juicht haar toe. 10 Wie is zij, die daar oplicht als de dageraad, zo helder als de volle maan, zo stralend als de zon, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw? 11 Ik ging naar mijn notengaard beneden, om te kijken naar de bloesems bij de beek, naar de ranken aan de wijnstok, de granaatappels in bloei. 12 En plotseling voelde ik mij meegevoerd als op een wagen van mijn nobel volk. (NBV)
Het Hooglied blijft poëzie van de bovenste plank. Geen enkel liefdesliedje uit de top 100 die sinds 1965 wordt samengesteld haalt het bij de liefdespoëzie van het Bijbelboek. Het blijft een genot om te lezen. Al moet je er wel voor in de stemming zijn. Soms klinkt het namelijk wel een beetje overdreven. Want wie zegt nu van zijn geliefde dat heur haar golft als een kudde geiten. Ze ziet je aankomen, zelfs de moderne reclames voor shampoos durven dat effect niet te beloven. Die beloven dat, komt regen storm of hagel, het haar blijft golven alsof je het net hebt gedroogd na een wasbeurt. Toch is het mooie taal, de taal van de liefde. En liefde verdraagt zich dus niet met taal over geweld. De dageraad, de volle maan, de bloesems aan de beek, de ranken aan de wijnstok, de granaatappels in bloei, zijn alleen voor te stellen in een wereld van vrede, van vrijheid, van de afwezigheid van elk gerucht van oorlog en angst.
In onze internationale betrekkingen gaat dat nog wel eens anders. Daar klinken begrippen als afschrikking, sancties, bewapening en herbewapening. Daar worden goede betrekkingen het liefst afgedwongen met de gesloten vuist, een vuist die klaar is om hard toe te slaan. Daar zou de ander respect voor hebben, dan zou de andere partij maar wat graag vrede sluiten en een goede bondgenoot worden. In de praktijk blijkt dat niets minder waar is. Bewapening leidt tot het opvoeren van bewapening door de tegenpartij. Dreigen met geweld leidt tot het dreigen met tegengeweld. Altijd als spanningen tussen staten en volken vertaald worden in beelden als de gesloten vuist ontstaat er een wapenwedloop. het gevaar neemt nooit af alleen toe. Juist zo’n prachtig gedicht als het Hooglied zou ons moeten leren dat we ontwapenend moeten zijn, alsof je weggevoerd wordt op een wagen van een nobel volk.
De vertalers hebben overigens grote moeite met de betekenis van de laatste tekst uit dit hoofdstuk en de beste vertaling ervan blijft wat duister. Voor wie de liefde bedrijft zal duidelijk zijn dat je boven jezelf kunt uitstijgen en het gevoel kan krijgen tot in de hoogste hemelen opgetild te worden. Daardoor hopen wij nog steeds op een internationale liefde die leidt tot de ontdekking dat je ook bij vreemden en voormalige tegenstanders te maken hebt met een nobel volk zoals hier beschreven in het Hooglied. Maar de liefde bedrijven met een gebalde vuist wordt beschreven als huiselijk geweld, een vorm van geweld die zelfs in huwelijksrelaties strafbaar is. Vrouwen en mannen die dit overkomt wordt terecht stevig aangeraden daar aangifte van te doen, zoveel houden we wel van ze. Ook in internationale relaties zou de regering moeten begrijpen dat liefde bedrijven met een gebalde vuist alleen maar tot meer geweld zal kunnen leiden.