Leviticus 7:28-38
28 De HEER zei tegen Mozes: 29 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wie een vredeoffer aan de HEER wil aanbieden, moet een deel ervan naar de HEER brengen; 30 eigenhandig moet hij naast het vet ook het borststuk als offergave aan de HEER aanbieden. Het borststuk moet ten overstaan van de HEER omhooggeheven worden. 31 Het vet moet door de priester op het altaar worden verbrand, maar het borststuk is bestemd voor Aäron en zijn zonen. 32 De rechterachterbout moet apart gehouden worden en aan de priester worden geschonken als zijn aandeel in jullie vredeoffer; 33 die achterbout is bestemd voor diegene van Aärons zonen die het bloed en het vet van het vredeoffer aanbiedt. 34 Want van de vredeoffers van de Israëlieten neem ik het borststuk en de achterbout om ze voor altijd aan Aäron, de priester, en aan zijn zonen te geven, als een geschenk van de Israëlieten. 35 Ze zijn bestemd voor Aäron en zijn zonen, het is hun aandeel in de offergaven voor de HEER, vanaf de dag dat ze zijn ontboden om voor de HEER het priesterambt te bekleden. 36 De HEER heeft bevolen dat als geschenk van de Israëlieten aan hen te geven, vanaf de dag dat hij hen heeft gezalfd. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten en hun nakomelingen voor altijd van kracht.”’ 37 Tot zover de voorschriften voor het brandoffer, het graanoffer, het reinigingsoffer, het hersteloffer, het wijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de HEER op de Sinai aan Mozes heeft bekendgemaakt toen hij de Israëlieten in de Sinaiwoestijn opdroeg hem hun gaven aan te bieden. (NBV)
Vandaag lezen we het einde van de voorschriften over de offers in Israël zoals die in het boek Leviticus staan. Het lijkt er op dat God van alles aan offers vraagt en aan het einde een deel ook voor de Priesters bestemd, cadeautjes uitdeelt als het ware. Maar als we het zo lezen dan hebben we van de betekenis van het offer in Israël nog niet heel veel begrepen. In de eerste plaats het begrip dat je aan God offert. God krijgt het vet van het dier, plus wat organen die in het vet zwemmen. Als er graan wordt geofferd dan deelt God het offer met de Priester. De rest van het dier dat wordt geofferd is altijd al voor de Priester. God hoeft door offers dus niet in leven gehouden te worden. Het draait ook niet om de offers maar om de gerechtigheid.
In dit gedeelte wordt geregeld hoe de verdeling van de priesters onderling is. Een dier wordt bekeken als in twee delen, het borststuk en de achterschenkel. Het borststuk is voor alle Priesters samen en de achterschenkel voor de Priester van dienst. De Priester van dienst kreeg ook al het brood. Hoe groter het volk hoe meer Priesters en rond de Tempel nodig waren. Er zijn in de loop van de tijd dan ook Priestersteden ontstaan. Anatoth was zo’n Priesterstad en daar kwam zelfs een profeet vandaan. Doordat het borststuk verdeeld moest worden onder de Priesters werden ook de Priesters er aan herinnerd dat delen het hart van de Godsdienst van Israël was.
Met het offer laat je aan God weten nog steeds in die gerechtigheid te geloven en bereid te zijn alles wat je hebt te delen met hen die van delen afhankelijk zijn. Uiteindelijk kun je desnoods je zelf opofferen. Aan het eind van deze week herdenken we niet alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, toen bevolkingsgroepen fabrieksmatig werden omgebracht, maar we herdenken ook de mensen zich zelf opofferden om daar een eind aan te maken en de aarde van deze hel te bevrijden. Dat herdenken kun je bijna vergelijken met een offer zoals in Leviticus beschreven. Wij herdenken om de gerechtigheid in stand te houden. Als wij niet meer bereid zijn voor een ander te zorgen kan die ander doodvallen. Gelovigen kiezen voor het leven en dus voor delen en zorgen voor elkaar.