Leviticus 6:17-23
17 De HEER zei tegen Mozes: 18 ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen: “Dit zijn de voorschriften voor het reinigingsoffer: Op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden, moeten ook de dieren voor het reinigingsoffer worden geslacht, ten overstaan van de HEER; dit offer is allerheiligst. 19 Het vlees is bestemd voor de priester die het reinigingsoffer opdraagt. Het moet op een heilige plaats worden gegeten, binnen de omheining van de ontmoetingstent. 20 Alles waarmee het vlees van het offer in aanraking komt, wordt zelf ook heilig: het valt de HEER toe. Als het bloed ervan op iemands kleren spat, moeten die op een heilige plaats worden gewassen. 21 Het aardewerk waarin het vlees gekookt is, moet worden stukgebroken, en als het in bronzen of koperen gerei is gekookt moet dat worden geschuurd en met water schoongespoeld. 22 Alle mannelijke leden van de priesterfamilie mogen van het reinigingsoffer eten; het is allerheiligst. 23 Maar reinigingsoffers waarvan het bloed naar de ontmoetingstent is gebracht om te worden gebruikt voor de verzoeningsrite in het heiligdom zelf, mogen niet gegeten worden; ze moeten worden verbrand.(NBV)
Door het niet volgen van de richtlijnen die door God zijn gegeven voor een menselijke samenleving is er als het ware een smet gekomen op het verbond dat God met zijn volk had gesloten. Reiniging is dan geboden, je moet de verhouding die in het verbond is besloten weer goed maken. De schending van het verdrag moet worden weggenomen. Die schending is niet door God veroorzaakt, God laat immers nooit los wat zijn hand is begonnen. Maar het erkennen van de schending door het brengen van een offer is wel de manier waarop de schender, de zondaar genoemd, de smet kan wegnemen.
Nu worden de offers bij de Tempel gewoonlijk voor een groot deel verbrand om God via de geur van het offer te laten weten nog steeds volgens de goddelijke richtlijnen te leven. Maar bij het wegnemen van een smet, bij de reiniging, speelt God niet de eerste rol. God hoeft de smet niet weg te poetsen. Nu staan er bij een offer Priesters tussen God en de mensen. De Priesters krijgen dan ook een bijzondere rol in het reinigingsoffer. Ze moeten het opeten, ze eten als het ware de smet op het verbond op zodat de smet voor altijd weg is en het delen van de maaltijd weer het centrum wordt van het verbond.
Dat delen is niet met gelijkgestemden, niet met de burgers van de eigen stand. De maaltijd die voor alle gelovigen is voorgeschreven is een maaltijd met de familie, de meiden en de knechten, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die daar wonen. De maaltijd van de Priesters staat daar boven, die maaltijd zorgt er voor dat de gelovigen de eigen voorgeschreven maaltijd weer kunnen houden. En een gezamenlijke maaltijd brengt vrede. Wij houden mensen graag gescheiden, op grond van geloof, op grond van afkomst, op grond seksuele geaardheid, op grond van de rijkdom of armoede. Iedereen kan zoiets wel verzinnen. De Bijbel doorbreekt die scheidingslijnen. De belangrijkste scheidingslijn, die tussen God en mensen wordt hier door de Priesters doorbroken. Dan is de verbinding tussen God en de gelovigen weer hersteld. Samen eten dus.