Hosea 5:1-7
1 Luister, priesters! Hoor toe, oudsten van Israël! Leden van het hof, luister aandachtig! De rechtspraak is toch aan jullie toevertrouwd? Maar in Mispa hebben jullie mijn volk in de val gelokt, op de Tabor je netten voor hen uitgespreid; 2 een diepe kuil van ontrouw hebben jullie gegraven. Maar ik zal jullie leren, allemaal! 3 Ik kende Efraïm, Israël lag mij na aan het hart; maar nu is Efraïm overspelig geworden, Israël heeft zich besmeurd. 4 Hun daden verhinderen hen terug te keren naar hun God: ze zijn bezeten van ontucht, waardoor de HEER een vreemde voor hen geworden is. 5 Israëls hoogmoed zal tegen hemzelf getuigen, Efraïm komt door zijn wandaden ten val; zelfs Juda wordt in zijn val meegesleept. 6 Als ze dan met hun schapen, geiten en runderen op weg gaan om de HEER te zoeken, zullen ze hem niet vinden: hij zal zich voor hen verborgen houden. 7 Ze zijn de HEER ontrouw geweest en hebben bastaardkinderen voortgebracht. Maar vóór nieuwemaan worden ze met hun akkers verslonden. (NBV)
Een ordelijke vreedzame samenleving heeft een eerlijke onafhankelijk rechtspraak waar iedereen toegang toe heeft. Dat is vandaag niet anders als in de tijd van Hosea. Die rechtspraak was toebedeeld aan de Priesters en de oudsten van het volk. Het hof moest er op toezien dat gerechtigheid gewaarborgd werd. De grondrechten van het volk waren vastgelegd in de Mispa. Daar mee is het misgegaan. Elk van de verantwoordelijken wordt door Hosea opgeroepen, Luister, hoor toe, luister aandachtig. In onze dagen zou een profeet de Raad voor de Rechtspraak, de regering en het parlement ter verantwoording roepen omdat voor mensen zonder of met heel weinig geld de rechtspraak ontoegankelijk is geworden. Advocaten krijgen niet meer betaald en voor je een proces kunt beginnen moeten er griffierechten betaald worden die zo hoog zijn dat die voor eenvoudige lieden niet op te brengen zijn.
In de dagen van Hosea was het rijk van David in twee kleine rijken uiteengevallen, Israël en Judea. Israël werd gedomineerd door de stam van Efraïm. En de namen Efraïm en Israël worden in de Bijbel vaak door elkaar gebruikt. Voor God had dat uiteenvallen in twee rijken kennelijk aanvankelijk niet veel uitgemaakt. God had beide rijken lief, ook Israël lag na aan zijn hart. Maar Efraïm was overspelig geworden, ze had andere goden achterna gelopen, dat is ontrouw en overspel. Het verbond tussen God en zijn volk wordt door de profeten gepresenteerd als het verbond tussen twee mensen dat wij een huwelijk noemen. Het zijn de goden van vruchtbaarheid, in onze dagen de goden van winst en profijt die worden aanbeden. Als wij in onze dagen ook de armen met hun armzalige problemen onbeperkt toegang tot de rechtspraak geven dan blijft er veel te weinig tijd over voor deurwaarders en bedrijven om schulden aan te wijzen en onderlinge geschillen uit te vechten.
De aanbidding van winst en profijt is altijd verleidelijk. Efraïm wordt er door beheerst maar ook Juda ontkomt niet aan de verleiding, ze wordt door Israël meegesleept. God trekt zich terug en een volk waarin men niet voor elkaar zorgt, waar geen plaats meer is voor zieken, gehandicapten, armen wordt gemakkelijk een prooi voor vreemde machten. En de geschiedenis tekent zich al af in de manier waarop volken met elkaar om gaan. Eerst zal Efraïm ten onder gaan en daarna Juda. En natuurlijk zijn er dan mensen die weer offers willen brengen aan de God van Israël. De God die hen uit de slavernij heeft bevrijd. Maar die God is niet om te kopen. Offers zijn het teken dat men wil delen en zonder dat ga je vergeefs op pad met je offers. Dat is vandaag de dag niet anders.