Hosea 1:1-9
1 Dit zijn de woorden die de HEER richtte tot Hosea, de zoon van Beëri, toen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia in Juda regeerden, en Jerobeam, de zoon van Joas, koning was in Israël. 2 Zo begon de HEER te spreken tegen Hosea. De HEER zei tegen hem: ‘Trouw een overspelige vrouw en verwek kinderen bij haar, want het land maakt zich schuldig aan overspel door zich van de HEER af te keren.’3 Daarop trouwde Hosea met Gomer, de dochter van Diblaïm. Zij werd zwanger en baarde hem een zoon, 4 en de HEER zei tegen Hosea: ‘Noem hem Jizreël, want binnenkort zal ik het koningshuis van Jehu ter verantwoording roepen voor de moorden bij Jizreël en een einde maken aan het koningschap in Israël. 5 Op die dag zal ik Israëls wapentuig breken in de vallei van Jizreël.’6 Gomer werd opnieuw zwanger en baarde een dochter. Toen zei de HEER tegen Hosea: ‘Noem haar Lo-Ruchama, want ik zal me niet nog eens over het volk van Israël ontfermen-alsof ik hun steeds zou moeten vergeven. 7 Maar over het volk van Juda zal ik me wel ontfermen; ik, de HEER, hun God, zal hen bevrijden door mijn macht, niet door het geweld van boog en zwaard of door paarden en ruiters.’8 Toen Gomer Lo-Ruchama niet langer de borst gaf, werd ze weer zwanger en baarde een zoon. 9 Toen zei de HEER: ‘Noem hem Lo-Ammi, want jullie zijn mijn volk niet meer en ik zal er voor jullie niet meer zijn.’ (NBV)
Vandaag beginnen we te lezen in een boek van het Twaalf Profetenboek. In de Hebreeuwse Bijbel wordt het als één boek beschouwd met twaalf namen van profeten die boven de hoofdstukken staan. De eerste boeken van dit twaalfprofetenboek gaan over de tijd vlak voor de ballingschap, de volgende over de tijd tijdens de ballingschap en de laatste over de tijd na de ballingschap. Het boek Hosea gaat over de tijd voor de ballingschap. Wie Hosea was weten we niet echt, we kennen de naam van zijn vader maar daar houdt het ongeveer mee op. Zijn naam lijkt op die van Jozua en betekent iets als God helpt. De tijd waarin hij profeteerde was de tijd vlak voor de ballingschap. En het volk Israël is in twee delen in ballingschap gevoerd. Eerst het Noordelijk deel dat als Israël een eigen staat was, daarna het Zuidelijk deel dat als Juda een eigen staat was.
Hosea kwam waarschijnlijk uit het Noordelijk deel en zijn leven legde getuigenis af van de manier waarop God met het volk zou omgaan. Dat klinkt wel vroom en mooi maar je familie en relaties worden dan wel te kijk gezet vanwege jouw vrome gedrag. Je zal toch met Hosea getrouwd zijn. Dan wordt je dus weggezet als een overspelige vrouw. Een overspelige vrouw zou gestenigd moeten worden. Door haar te trouwen schenkt Hosea haar het leven. Gomer, zo heette de vrouw, was gekozen omdat het land ontrouw was geworden aan God en ze moest nog kinderen krijgen ook. Drie kinderen kreeg ze die namen kregen die ontleend waren aan rampen die het land hadden getroffen. De eerste heette “God zaait” dat klinkt mooi maar in het Hebreeuws heet hij “Jizreël” en dat was de naam van een stad waar een bloedige slag had plaatsgevonden.
Koning Jehu had de opdracht gekregen Achab en Izebel te straffen voor hun wandaad tegen Nabot. Ze hadden Nabot laten vermoorden om zijn wijngaard te krijgen. Maar Jehu had het niet gelaten bij Achab en Izebel maar had de hele koninklijke familie van Achab uitgemoord. Nergens was meer een familielid te vinden die een beroep zou kunnen doen op de troon van Achab. Het tweede kind werd een dochter. Die werd “zonder ontferming” genoemd. Haar naam was een waarschuwing aan het volk want God zou niet aan het ontfermen blijven als het volk zich afwendde. Het derde kind was weer een zoon. Hij werd “niet mijn volk” genoemd en daarmee valt het oordeel over het volk. Als je onbarmhartig blijft, als je de wezen en de weduwen onrecht aan doet, als je de vreemdeling uitbuit, als je elkaaar uitmoord, dan houdt God op met zorgen. Daar mogen we vandaag ook nog wel eens bij stil staan.