Leviticus 3:12-17
12 Wie een geit als offergave aan de HEER aanbiedt, 13 moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten binnen de omheining van de ontmoetingstent, waarna de zonen van Aäron het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. 14 Een deel van het vredeoffer moet als offergave aan de HEER worden aangeboden: het vet rond de buikholte en al het vet aan de ingewanden, 15 de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. 16 De priester doet dit alles op het altaar in rook opgaan, als voedsel, als een geurige gave. Al het vet is bestemd voor de HEER. 17 Vet en bloed mogen jullie niet eten. Deze bepaling blijft voor de Israëlieten en hun nakomelingen voor altijd van kracht, waar ze ook wonen.”’ (NBV)
De magere geiten, ze eten op de meest schrale gronden, worden in de teksten over de gemeenschapsmaaltijd als laatste behandeld. Het zal duidelijk zijn, zonder dat dit uitdrukkelijk wordt gezegd, dat het offeren van geiten het minste kost en dus ten offer wordt aangeboden door de mensen met de laagste inkomens. Dit gedeelte vertelt ook dat hoe kostbaar je offer ook is, als het bij jouw sociale positie past wordt het op dezelfde zorgvuldige manier behandeld. Bij dit offer staan zelfs een paar bepalingen die niet allen voor mensen met een laag inkomen gelden maar die voor iedereen gelden.
Bij elk gedeelte over het offer staat dat het bloed van het offerdier over het altaar moet worden uitgegoten. Israël had de overtuiging dat de plek van het leven het bloed was. Zonder bloed geen leven, dus bepaald het bloed het leven. En het leven van mens en dier komt van God. Dat leven komt niet aan mensen toe, doden en moorden liggen dicht bij elkaar en mogen ook niet. Het bloed eet je dus niet, dat is een belangrijk voedselvoorschrift en geld ook voor de dieren die je wel mag eten. Dat vlees kan dus onrein zijn als er toch bloed is achtergebleven.
Hier duikt ook het voorschrift op geen vet te eten. Vet is bestemd voor God. Vet heeft het meeste smaak. De smaak van vlees wordt vaak bepaald door de hoeveelheid vet. Het beste van een dier is dus voor God en niet voor de mens. Bij alles wat je eet gelden dus twee zaken. Het leven dat je neemt om je te voeden is door God gegeven, en hetgeen je toevalt zul je moeten delen, met God maar dus ook met zijn kinderen, de knechten en de slaven, de armen en de vreemdelingen. Als je dat afwijst dan wijs je de God van Israël af. Dan wordt de samenleving onmenselijker, daar kan je voor kiezen maar goed is het niet.