Psalm 127
1 Een pelgrimslied van Salomo. Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers; als de HEER de stad niet bewaakt, vergeefs doet de wachter zijn ronde. 2 Vergeefs is het dat je vroeg opstaat, je laat te ruste legt, je aftobt voor wat brood-hij geeft het zijn lieveling in de slaap. 3 Kinderen zijn een geschenk van de HEER, de vrucht van de schoot is een beloning van God.4 Als pijlen in de hand van een schutter, zo zijn kinderen, verwekt in je jeugd. 5 Gelukkig de man wiens koker is gevuld met pijlen zoals zij. Hij staat niet te schande als hij zijn vijanden aanklaagt in de poort. (NBV)
Vandaag zingen we met de Kerk een lied van twee coupletten mee dat wordt toegeschreven aan Koning Salomo. Niet dat Salomo dit gedicht ook echt zelf geschreven hoeft te hebben maar de inhoud van de Psalm verwijst naar de wijsheid van Salomo zoals die is vastgelegd in de boeken Spreuken en Prediker. De Wijsheid die daar beschreven wordt is ook in een aantal Psalmen te vinden. Vooral het idee dat alles wat je toevalt van God afkomstig is, en dat je je dus niet hoeft bezig te houden met het najagen van winst en profijt want dat najagen is als het vangen van de wind, het is lucht en levert niet op vind je terug in deze Psalm. Dat is ook de reden dat de protestantse kerken zo bij het begin van de lente Gods zegen vragen over de oogst en de arbeid. Alle vrucht die wij ontvangen ontvangen we immers van God.
De Psalm wordt een Pelgrimslied genoemd. En in het Oude Testament gaan de Pelgrims op naar de Tempel, de Tempel van Salomo. Ze brengen daar de eerstelingen van de oogst, met Pesach de gersteoogst en met het Wekenfeest, ons Pinksteren, de tarweoogst. In het najaar dan nog de oogst van vruchten en noten. Die feesten zijn ook herdenkingen, met Pesach worde bevrijding van de slavernij herdacht, met het Wekenfeest de ontvangst van de richtlijnen voor de menselijke samenleving, de Tora en met het najaarsfeest, het Loofhuttenfeest, de tocht door de woestijn toen er geen huizen waren maar slechts tenten. Nu woont het volk in huizen en in steden. Maar die stenen beschermen je niet tegen onheil. Ook daar is de God van Israël voor nodig. De God die oproept om te delen van wat je uit zijn hand ontvangt. En het graan groeit echt ook als je slaapt, daar hoef je niks voor te doen.
Het tweede couplet gaat over kinderen. Kinderen zijn een zegen, maar ook kinderen zijn een geschenk van God. Die kinderen zul je dus bij moeten brengen waar het de God van Israël om gaat. Niet alleen je eigen kinderen of je kleinkinderen maar alle kinderen die je zo tegenkomt. Ook al heb je zelf geen kinderen God geeft je altijd kinderen in je buurt die je mag vertellen over wat hij van mensen verwacht, gerechtigheid, barmhartigheid, liefde en vrede. Doe eens lief is dan ook bijna een Bijbelse uitspraak. Als het echt Bijbels zou zijn dan is de oproep: doe altijd lief! Dat doe je overigens ook door te vertellen wat er verkeerd is, maar dan zo dat iemand die verkeerd handelt daar mee kan stoppen en een nieuwe weg kan inslaan. Als je dat verhaal weet over te brengen dan mag je ook om recht en gerechtigheid vragen. In de poort van de stad werd immers het recht gesproken door de oudsten van de stad. Soms moet je voor de armen pleiten, soms tegen onrecht ook kinderen aangedaan, soms ook voor de toegang tot het recht voor de armsten zoals vandaag zeer nodig is.