Jeremia 6:1-15
Vlucht, volk van Benjamin, vlucht uit Jeruzalem! Blaas de ramshoorn in Tekoa, geef vuursignalen boven Bet-Hakkerem. Onheil dreigt uit het noorden, alles stort ineen. 2 Die lieflijke en tere vrouw breng ik om, vrouwe Sion zelf. 3 Herders met hun kudden komen op haar af, rondom haar zetten zij hun tenten op, ieder weidt zijn deel af. 4 Ze roepen: “Bereid je voor op de strijd! Nog deze middag vallen we aan. Helaas, de dag loopt ten einde, de schaduwen lengen. 5 We vallen aan in de nacht, dan breken we de burchten af.” 6 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Hak de boomgaarden om, werp een wal op tegen de stad. Jeruzalem wordt overgeleverd, het is een stad vol onderdrukking. 7 Zoals water opwelt uit een bron, zo welt kwaad op uit Jeruzalem. “Ik ben mishandeld en beroofd, ” klinkt het in de stad. Onder mijn ogen wordt geslagen, gemarteld, er komt geen einde aan. 8 Laat je terechtwijzen, Jeruzalem, dan maak ik me niet van je los, maak ik je niet tot een woestenij, een onbewoonbaar land.’9 Dit zei de HEER van de hemelse machten: ‘Zoek goede druiven aan de wijnstok, zoek wat van Israël nog overbleef. Zoek als een wijnboer de ranken na.’ 10 Ik zei: ‘Tegen wie moet ik spreken, wie luistert naar mijn waarschuwing? Hun oren zitten dicht, niets merken ze op. De woorden van de HEER bespotten ze, ze hebben er een afkeer van. 11 Ik ben vol van de toorn van de HEER, ik kan mij niet meer bedwingen.’ ‘Stort mijn woede uit over de kinderen op straat, over alle jonge mannen. Mannen en vrouwen worden gevangengenomen, grijsaards en oude mensen. 12 Hun huizen vallen anderen toe, ook hun akkers en hun vrouwen. Ik treed op tegen de hele bevolking- spreekt de HEER. 13 Want iedereen, van groot tot klein, is op eigen voordeel uit; van profeet tot priester, ieder pleegt bedrog. 14 Ze verklaren de wond van mijn volk lichtvaardig voor genezen, ze zeggen: “Alles gaat naar wens.” Nee, niets gaat naar wens! 15 Schamen zij zich voor hun wandaden? Integendeel, zij weten niet wat schaamte is. Daarom komen ze ten val, als ik ze straf, storten ze allen dood neer- zegt de HEER.(NBV)
Profeten zijn geen toekomstvoorspellers, geen waarzeggers, maar waarheidszeggers. Ze kijken naar het heden en zien dan hoe het zal aflopen met een volk dat blijft doen wat het nu ook al doet. Zoals onze geleerden ons waarschuwen dat ons strand bij Amersfoort komt te liggen als we niet ophouden met het uitstoten van kooldioxide zo waarschuwt Jeremia zijn volk dat het ten onder zal gaan door de vijanden uit het noorden. De plattelandsbewoners uit de omgeving van Jeruzalem, van de stam Benjamin zijn al naar Jeruzalem gevlucht. Dat is immers de sterke stad waar niemand tegenop kan omdat daar de Tempel staat van de God van Israël. Maar het volk heeft die God in de steek gelaten en daarom heeft God de handen van Jeruzalem afgetrokken. Herders met hun kudden helpen niet als bescherming. Je kunt beter de boomgaarden omhakken en op en voor de muur een wal opwerpen. Jeruzalem zal vallen. Het is verworden tot een stad van geweld, er wordt geslagen en gemarteld. Alleen een radicale terugkeer naar de richtlijnen voor de menselijke samenleving die God heeft gegeven zou nog redding kunnen brengen.
God kan dat zo mooi zeggen, maar Jeremia weet dat het volk niet zal luisteren. Integendeel ze zijn sceptisch voor de woorden van God, ze hebben er een afkeer van, Jeremia moet maar stoppen met zijn hysterie. God wordt steeds kwader over deze dwarsheid, Jeremia waarschuwt, het onheil zal niet alleen de verantwoordelijken treffen maar ook de kinderen op straat, de jeugd, de bejaarden. Hun huizen vallen anderen toe en zoals in elke oorlog worden de vrouwen nog de ergste slachtoffers, zij worden verkracht en als slavinnen verkocht. Niet dat ze dat door hun huidige gedrag niet hebben verdiend. Iedereen van jong tot uit, van profeet tot priester is immers uit op eigen gewin. En dat gewin wordt ook nog verkregen met profijt, met belastingontwijking, met oplichterij, met de verkoop van niet bestaande goederen, met het leveren van diensten tegen woekerprijzen. Fatsoenlijk gaan ze doen en daarmee zou het leed geleden zijn, maar onder het fatsoen woekert het kwaad voort. Niemand erkent de eigen misdaden, die komen altijd van anderen.
Wij kijken terug op een rare geschiedenis. Op standbeelden van goden op de hoeken van de straten, op kinderoffers, op priesters in de meest mooie gewaden die de zorg voor die beelden hebben en je graag helpen bij het brengen van offers. Op profeten die je vertellen wat je graag wilt horen en die wel uitkijken je te waarschuwen tegen het onheil dat je te wachten staat. Maar bij ons is het niet anders. Er zijn politici die alles wat er verkeerd gaat in de samenleving afschuiven op een kleine groet vreemdelingen alsof zelfs alle vreemdelingen criminelen zijn. Er zijn politici die openlijk over klimaathystereci roepen en voortduren drammen op te houden met de aanpassing die het klimaat volgens de wetenschap van ons vraagt. Wij houden nog steeds de onrechtvaardige handelsverhoudingen met arme landen in stand en klagen dan dat de armen en hongerenden hun toevlucht zoeken bij ons overvloed en hier hun werk en de toekomst van hun kinderen zoeken. Wij deporteren nog steeds in ons land geboren kinderen naar landen waar ze geen toekomst hebben en ook geen enkele binding hebben. De waarschuwingen van Jeremia mogen ook wij ter harte nemen anders treft ons het zelfde als eens Jeruzalem.