Jeremia 4:3-18
3 Want dit zegt de HEER tegen Juda en Jeruzalem: Ontgin nieuw land, en zaai niet tussen de dorens. 4 Laat je besnijden voor de HEER, ontdoe je van de voorhuid van je hart, inwoners van Juda en Jeruzalem. Anders slaat zijn toorn uit als een vuur, een brand die niet te blussen is, vanwege jullie kwalijke praktijken. 5 Maak bekend in Juda, laat horen in Jeruzalem, beveel: “Blaas de ramshoorn in het land!” Roep luid: “Verzamelen! Verschans je in je vestingsteden. 6 Wijs met de strijdvaan naar Sion! Vlucht, blijf niet staan!” Want ik breng onheil uit het noorden, een grote ramp! 7 Zoals een leeuw uit het struikgewas springt, zo doemt een vernietiger van volken op, rukt de vijand op uit zijn gebied. Hij maakt je land tot een woestenij. Je steden vallen in puin, worden ontvolkt. 8 Hul je daarom in het zwart, weeklaag, barst uit in jammerklachten. Onstuitbaar is de brandende toorn van de HEER. 9 Op die dag-spreekt de HEER ontzinkt de koning en de leiders alle moed. De priesters zijn ontzet, de profeten verbijsterd.’ 10 Ik zei: ‘HEER, mijn God, u hebt Jeruzalem en dit volk misleid: wij zouden in vrede leven, toch staat het zwaard ons op de keel!’ 11 ‘Dan zeg ik Juda en Jeruzalem: Vanuit de kale heuvels in de woestijn waait een verzengende wind naar mijn volk. Geen wind om het koren te wannen, 12 ik stuur een woeste wind. Nu, ja nú vel ik mijn oordeel over hen. 13 Daar doemt de vijand op, als een jagende wolk, zijn wagens razen als een wervelwind, zijn paarden gaan sneller dan adelaars. “Wee ons! Het is met ons gedaan.” 14 Jeruzalem, zuiver je hart van het kwaad, dan alleen word je gered. Hoe lang blijf je broeden op je kwalijke plannen! 15 Een bode uit Dan brengt slechte tijding, uit het bergland van Efraïm komt een onheilsbericht. 16 Meld het de volken, maak Jeruzalem bekend: Uit verre landen naderen belegeraars, schreeuwend slaan ze het beleg voor Juda’s steden. 17 Ze omsingelen Jeruzalem als wachters een akker, omdat het tegen mij in opstand kwam- spreekt de HEER. 18 Je wangedrag heeft dit teweeggebracht. Het bittere kwaad dat je deed, zette zich vast in je hart.’ (NBV)
Jeremia leefde in een woelige tijd. Aanvankelijk hadden zijn oproepen tot bekering wel een beetje succes. De dreiging van Assyrië was immers groot, het noordelijk koninkrijk Israël was ten gronde gegaan. Maar de dreiging van Assyrië verdween en tijdens de regering van Jojakim leek alles veilig. Dus ging men weer over tot het leven van alledag, wat moet je anders. Maar dat betekende ook dat de oude gewoonten weer de kop opstaken. Heel lang had men op de hoeken van de velden de Asjerapalen opgericht, gewijd aan de godin Asjera die de vruchtbaarheid zou verzekeren en er voor zou zorgen dat de aarde de oogst voort zou brengen. Ook waren er zo her en der weer beelden te vinden. En de God van Israël? Dat was een zaak voor Jeruzalem, als je er kwam voor handel of familiebezoek, dan kon je vast en zeker ook een offer brengen in die Tempel. Dat voor de veiligheid van een volk ook saamhorigheid nodig is, dat je dan juist onvoorwaardelijk op elkaar moet kunnen bouwen, dat iedereen mee moet kunnen doen, werd vergeten en verwaarloosd. Maar juist daarom was het dat die God van Israël geen vreemde goden naast zich duldde.
Ook in onze dagen lijkt met het verdwijnen van de acute verschijnselen van de crisis het oude leven weer hervat te worden. De industrie en de handel groeien weer, op energie kunnen we verder bezuinigen en de banken vallen niet meer om maar overleven. Maar ook bij ons steken de oude slechte gewoonten de kop weer op. Bankiers krijgen weer bonussen in het vooruitzicht als er snel winst gemaakt wordt en krijgen riante afvloeiingsregelingen als ze falen. Verscherpt toezicht is te ingewikkeld en dezelfde mensen van voor de crisis zitten op dezelfde stoelen en doen hetzelfde als voor de crisis ook al was de crisis mede door hun handelen of nalaten ontstaan. In de dagen van Jeremia werd de dreiging van gevaar alleen maar groter. Er kwam een geweldige dreiging uit het Noorden. Een dreiging die eerst de Assyriërs onder de voet zou lopen en daarna niet alleen het al verwoeste koninkrijk Israël maar ook het koninkrijk Juda. Opsluiten in versterkte steden of vluchten naar de Tempel in Jeruzalem had allemaal geen zin meer. Nood leert weliswaar bidden maar dat bidden weert geen bedreiging af.
Daarom wordt het volk opgeroepen om zich in zak en as te hullen alsof men in de rouw is. Als het gevaar niet afgewenteld kan worden dan zal dat de dood van velen betekenen en dan kun je maar beter vast gaan rouwen. Wij hebben nog de gelegenheid onze volksvertegenwoordigers te wijzen op de noodzaak van een grondige verandering. Een verandering waarbij de banken niet meer in de eerste plaats op hun winst letten maar in de eerste plaats op de gevolgen voor de armen in de samenleving. Onverantwoorde hypotheken verlenen, onverantwoorde leningen verstrekken, woekerpolissen afsluiten, het zijn zaken die strafbaar gesteld zouden moeten worden. En als toezichthouders overtreders van de regels met naam en faam bekend zouden maken dan worden banken wel zo bang voor een bankrun dat ze het wel uit hun hoofd zullen laten om regels te overtreden. We moeten er mee aan het werk want we kunnen het niet aan laten komen op een nieuwe dreiging, dat kunnen we de armsten in onze samenleving niet aandoen.