Openbaring 18:9-24
9 De koningen op aarde, die ontucht met haar hebben gepleegd en in weelde hebben geleefd, zullen om haar jammeren en treuren als ze de rook boven haar zien opstijgen. 10 Ze blijven op een afstand, ontzet door de straf die zij krijgt, en zeggen: “Wee! Wee Babylon, grote, sterke stad! In één uur tijd is je vonnis voltrokken!” 11 De handelaars op aarde treuren en rouwen om haar, want er is niemand die hun waren nog wil kopen: 12 goud en zilver, edelstenen en parels, linnen, purperen stoffen, zijde, scharlaken stoffen, cipressenhout, allerlei voorwerpen van ivoor en van dure houtsoorten, van brons, ijzer en marmer, 13 kaneel en kardemom, reukwerk en balsem, wierook, wijn en olijfolie, meel en tarwe, runderen en schapen, paarden en wagens, slaven en lijfeigenen. 14 Verloren zijn de vruchten waar je hart naar uitging, verdwenen al je rijkdom, alle weelde-dat alles is voorgoed voorbij. 15 Degenen die hierin handelden en die hun rijkdom aan haar te danken hebben, blijven op een afstand, ontzet door de straf die zij krijgt. Ze treuren en rouwen om haar 16 en zeggen: “Wee! Wee grote stad! Je droeg linnen, purperen en scharlakenrode kleren, en gouden sieraden, edelstenen en parels. 17 Maar in één uur tijd is heel je grote rijkdom vernietigd.” Alle stuurlui, iedereen die op Babylon vaart, het scheepsvolk en alle anderen die op zee werken, bleven op een afstand 18 en riepen toen ze de rook boven haar zagen opstijgen: “Welke stad is er aan die grote stad gelijk?” 19 Ze wierpen stof over hun hoofd, treurden en rouwden, en riepen: “Wee! Wee grote stad! Iedereen die schepen op zee had, dankte zijn rijkdom aan haar schatten. Maar in één uur tijd is zij te gronde gericht.” 20 Juich om haar, hemel, juich heiligen, apostelen en profeten! Het vonnis dat zij jullie had toebedacht, heeft God aan haar voltrokken.’ 21 Toen tilde een sterke engel een steen zo groot als een molensteen op en smeet die in zee met de woorden: ‘Zo zal ook Babylon, die grote stad, worden weggeslingerd; ze zal voorgoed verdwijnen. 22 De klank van lier en zang, bazuin en fluit zal in jou voorgoed verstommen, de bedrijvigheid van ieder ambacht zal in jou voorgoed stilvallen. Het geluid van de molen zal nooit meer in je klinken, 23 het licht van de lamp nooit meer in je schijnen. Het feestgedruis rond bruid en bruidegom zal in jou nooit meer te horen zijn. Eens waren je handelaars de groten der aarde, alle volken bezweken voor je verleidende toverij. 24 Maar ook vloeide in deze stad het bloed van profeten en heiligen, van al degenen die op aarde werden geslacht.’ (NBV)
Koningen, handelaars in van alles die treuren om de ondergang van Rome. Ze moeten wel, de decadentie is beloond met de straf van God en er is niemand meer om handel mee te drijven, niemand aan wie je je slaven kunt verkopen, niemand meer die jouw soldaten of gladiatoren wil huren. Armoede is het over de hele linie. Want je kunt ook niks kwijt aan andere koningen of aan andere handelaars. De vruchtbaarheid van de economie die schijnbaar van het grote Rome met haar goddelijke keizers kwam is opgedroogd, het bestaat niet meer. In één uur was de hele economie ingestort, brand brak er uit en de aanvoer over zee kwam als eerste tot stilstand. Hoe het met die stad afliep? Als een steen die je in het water gooit, niks meer van terug te vinden.
Erg is het verhaal over Rome, zo veel mensen die zo veel leed berokkend werden. Want de Koningen die aan Rome schatplichtig waren geworden probeerden natuurlijk wel te besturen, er werd overal keurig belasting geïnd. De handelaren die zo veel hadden verdiend hadden er ook hard voor moeten werlen, eerst inkopen op het juiste moment, dan bewaren en dan op het juiste moment verkopen. Dan moet die gemeente van Christenen uit Rome gaan staan juichen omdat het vonnis van de God van Israël tot uitvoer wordt gebracht, weg met de stad. Er komt natuurlijk wel weer ruimte om voor elkaar te zorgen, er voor elkaar te zijn en ook Koningen en handelaars zullen beseffen dat ze zonder het gewone volk niet kunnen.
Johannes laat zijn lezers een loflied aanheffen. Een loflied op de God van Israël. In dat vreugdelied klinkt door wat er is gebeurt in Rome. Geen muzikanten meer die dag en nacht moesten blijven spelen, geen bakker, geen smid, geen meubelmaker meer. Zelfs de molenaar kan de wieken stilzetten. De grote overdadige bruiloften in de stad zijn voorbij. De handelaars en koningen die konden wel in weelde leven maar ondertussen vloeide wel het bloed van de armen, van de profeten en heiligen. Dat bloed roept de straf van God op, als het volk verwaarloosd wordt komt het in opstand. Als de rijken rondrijden zonder op de kosten te moeten letten en de armen moeten lopen dan worden de wegen verstopt, dan staat het volk op om weer te gaan leven. Dat is vandaag maar dat was in Rome niet anders.