Openbaring 12:13-18
13 Toen de draak zag dat hij op de aarde gegooid was, achtervolgde hij de vrouw die een zoon gebaard had. 14 Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden, buiten het bereik van de slang. 15 Toen spuwde de slang een stroom water als een rivier achter de vrouw aan om haar daarin mee te sleuren. 16 Maar de aarde schoot haar te hulp: de aarde sperde haar mond open en dronk de rivier op die de draak had uitgespuwd. 17 De draak was woedend op de vrouw en ging weg om strijd te leveren met de rest van haar nageslacht, met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven. 18 Hij ging op het strand bij de zee staan. (NBV)
Wij willen zo graag in de hemel komen. In de dagen dat Johannes zijn dromen opschreef, tijdens zijn gevangenschap op Patmos, was het graag in de hemel willen komen voor Christelijke gemeenten zelfs af en toe een probleem. De enorme maatschappelijke druk waartegen men zich te weer moest stellen maakte dat men ging geloven dat alleen marteling en dood bewezen dat je werkelijk Christen was, je moest dus een weg zoeken waarbij je zo snel en zo pijnlijk mogelijk in de hemel zou komen. Dat was dus niet de bedoeling schrijft Johannes. Het zal hier op aarde moeten gebeuren dat het kwaad wordt overwonnen en het kan dus ook op aarde gebeuren dat het kwaad, die geweldige draak die ons belaagd, zal worden overwonnen. Op het eind van zijn boek schrijft Johannes dan ook dat de hemel op aarde neerdaalt en God zijn tenten hier op aarde spant.
Dat de vrouw, hier het symbool van de verwachting, de hoop die mensen nodig hebben om te kunnen overleven, kan ontsnappen komt door de enorme adelaarsvleugels die ze krijgt. Adelaarsvleugels? Jazeker, de Hebreeuwse Bijbel zegt dat de God van Israël zijn kinderen draagt als een adelaar op haar vleugels. Biologisch klopt dat beeld niet maar de grote vleugels waarmee een adelaar zich bewegingsloos door het gebergte beweegt hebben altijd veel indruk gemaakt. Daar kunnen jongen onbevreesd op leren te vliegen, ze worden altijd beschermd was de gedachte. Die gedachte vinden we hier weer terug. De beelden uit het gedeelte van vandaag zijn ook niet nieuw. De tijd die ze mag wonen in de woestijn wordt ook al in het boek Daniël vermeld. Daarmee wordt de vrouw overigens ook een symbool voor het volk dat in de woestijn de richtlijnen voor het leven, de richtlijnen voor een rechtvaardige samenleving ontving. Zo zou het leven er uit moeten zien: niet doden, niet liegen in een rechtzaak, niet stelen en zo.
En in de woestijn was het kwaad al eens eerder opgeslokt. In het boek Numeri staat daar een mooi verhaal over als in het volk Israël bij sommigen het verlangen naar de doodscultuur van Egypte groter wordt dan de ontdekkingsreis door de woestijn waar je voortdurend op elkaar moest kunnen vertrouwen om te kunnen overleven. Ook toen werd de splijtzwam die het volk dreigde mee te sleuren opgeslokt door de aarde. De hulp en de kracht die we nodig hebben om het kwaad te overwinnen komt dus niet in de eerste plaats van de hemel. De God van Israël, de God die met je meetrekt is hier op aarde. In Christelijke zin heeft hij onder ons gewoond en is het Zijn Geest die in ons wil wonen. In die Geest van liefde kunnen we het kwaad bestrijden door het goede te doen en niet dan het goede. Johannes laat zien dat het niet gemakkelijk is, geen liefelijke oase wordt geschilderd, maar een harde strijd. Maar elke dag weer mogen we de keuze maken om onze naaste lief te hebben als onszelf en daarmee het kwaad te bestrijden door het goede te doen, ook vandaag weer.