Genesis 45:1-15
Dat moet schrikken geweest zijn. Stel je dat eens voor. Juda biedt zich aan als slaaf van de plaatsvervanger van de Farao van Egypte omdat hij het verdriet van zijn vader niet meer kan aanzien en dan stuurt die plaatsvervanger iedereen de kamer uit en begint onbedaarlijk te huilen, zo hard dat het zelfs in een ander paleis te horen is. Daar staan ze dan de 11 broers en die onderkoning. Straks worden ze nog beschuldigd een aanslag te hebben willen plegen op de onderkoning. Dat is pas echt schrikken. En dan begint die onderkoning ook nog ineens in het Hebreeuws te praten. Tot dan toe had hij Egyptische gesproken en hadden ze een tolk nodig gehad om elkaar te verstaan. Nu wordt het duidelijk wat er is gebeurd. Jozef vertelt het hele verhaal maar neemt de schuld voor zijn eigen lijden weg. In plaats van een dood als slaaf tegemoet te gaan bleek zijn reis naar Egypte de redding van Israel te zijn. Ze krijgen een vruchtbare streek aangeboden om in te wonen en graan is er genoeg in Egypte. Maar pas toen Jozef hen de ogen had geopend en had gekust waren ze in staat iets te zeggen. Eerst Benjamin de andere zoon van zijn moeder en toen de andere broers. In het verhaal blijven de broers op de achtergrond. Alleen Juda had zich uitgesproken ter bescherming van Benjamin en daar had Jozef op gereageerd. Het is natuurlijk mooi het goede op God te schuiven en het in het lijden dat je had het goede te kunnen zien maar wij kunnen dat over het algemeen niet. Meestal draaien wij het om. Het goede komt van onszelf, omdat we hard werken, omdat we gebruik maken van de nieuwste technologie, omdat we slimmer zijn dan de anderen. Het slechte komt van God, die straft, die houdt de rampen niet tegen, die wist de tranen niet. In dit verhaal klinkt een andere houding. Van begin af heeft Jozef op de een of andere manier door dat delen de sleutel is tot overleven. De zeven jaren van overvloed zijn er niet om van te genieten, komen niet omdat je hard werkt, gebruik maakt van de nieuwste technologie of slimmer bent dan de anderen. Die overvloed is er om te kunnen delen in tijden dat het slechter gaat. Uiteindelijk bleek dat hij daardoor zelfs de familie kon redden die hem als slaaf had verkocht. Dan krijgt dat delen ondanks je zelf, delen zonder er beter van te worden een heel speciale betekenis. Dat verklaard ook het huilen, het is huilen van geluk maar ook huilen om de smalle rand waarlangs je gaat. Het was toch niet zo moeilijk geweest te kiezen voor genot, te profiteren van de jaren van overvloed en alleen te sparen voor wat je zelf nodig hebt. Hier geen eigen volk eerst, geen gesloten grenzen voor arme sloebers uit de woestijn. Maar broeders, ook al deden ze het slechtste wat je met mensen kan doen, ze verhandelen. Zo behandelen wij de mensen niet, niet toen we het rijk hadden en niet nu de rijkdom wordt bedreigd, bij ons blijven grenzen dicht, bij ons blijft de voedselcrisis onverminderd doorgaan, is dat niet eerst recht iets om over te huilen?