Openbaring 10:1-11
1 Ik zag een andere machtige engel uit de hemel neerdalen. Een wolk omhulde hem en de regenboog was om zijn hoofd. Zijn gezicht was als de zon en zijn benen waren als zuilen van vuur. 2 Hij hield een kleine boekrol geopend in zijn hand. Hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op het land. 3 Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult, en daarna lieten de zeven donderslagen hun stem horen. 4 Ik wilde opschrijven wat ze gezegd hadden, maar een stem uit de hemel zei tegen mij: ‘Wat de zeven donderslagen gezegd hebben, moet je geheimhouden. Schrijf het niet op.’ 5 Toen hief de engel die ik op de zee en het land zag staan, zijn rechterhand op naar de hemel. 6 Hij zwoer: ‘Zo waar de schepper van de hemel en alles wat daarin is, en van de aarde met alles wat daarop is, en de zee met alles wat daarin is, tot in eeuwigheid leeft: het is de hoogste tijd! 7 Op het moment dat de zevende engel zijn bazuin zal laten klinken, zal Gods geheim werkelijkheid worden, zoals hij zijn dienaren, de profeten, heeft beloofd.’ 8 Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen me: ‘Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.’ 9 Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij reikte het mij aan en zei: ‘Eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.’ 10 Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag. 11 Toen kreeg ik te horen: ‘Je moet opnieuw over talrijke landen en volken en koningen profeteren.’ (NBV)
Een nieuw visioen zo lijkt het. Maar een dergelijk visioen staat ook al in het boek Ezechiël. Dat is als Ezechiël wordt geroepen en ook in het begin van Openbaring als Johannes van Patmos wordt geroepen staat een dergelijk visioen. Ezechiël zag een donderwolk die uitgroeide tot een wagen die werd gedragen door de goden van Babel maar die bestuurd werd door de God van Israël. Die donderwolk was overigens ook Mardoek de oppergod van Babel. In het hoofdstuk hiervoor wordt gesproken over mensen die hun zelf gemaakte goden van goud, zilver en brons bleven aanbidden ondanks alle rampspoed. Hier vertelt Johannes dat wat je ook van die goden verwacht of zelfs aan die goden toeschrijft ze zijn onderworpen aan de God van Israël die de enige ware God is, een God waar je iets goddelijks van mag verwachten.
Dan klinkt weer de sjofar, de bazuin of de rampshoorn. Die klonk ook als Israël de strijd moest aangaan, als alle strijders van het volk zich moesten verzamelen. In de Tempel werd de herinnering daaraan levend gehouden. Er was zelfs een feestdag gewijd aan de bazuinen, ze klonken op de Grote Verzoendag als oproep om je bewust te maken van het kwaad waar je deel van uitmaakt en als oproep om het kwaad te bestrijden want dat is de enige manier om je te verzoenen met God. Het is een prachtig verhaal, God zorgt dat het kwaad verdwijnt en dat het leven goed zal worden. Je hoort dat nog wel eens prediken, laat Jezus toe in je hart, ga een persoonlijke relatie aan met God en al je ellende zal verdwijnen. Als je genoeg geloofd zul je zelfs genezen van de meest kwaadaardige ziekten.
De Bijbel spreekt dit geluksgeloof tegen. Het wordt er in het leven niet gemakkelijker op als je gaat geloven maar het wordt er eerder moeilijker door. Het is als dat kleine boekje, mooi verhaal, komt van de boodschapper van God, van God zelfs dus. Je vertelt het met plezier verder, het is het zoetste dat je met woorden kan schenken. Maar het is bitter van binnen. Hoe meer je geloofd dat er geen mensen hoeven verdrinken in de Middellandse zee, hoe meer je geloofd dat kinderen die hier geworteld zijn ook moeten kunnen blijven, hoe meer je de gevangen ziet die om hun overtuiging gevangen zitten, hoe meer je de vrouwen zijn die slachtoffer zijn van mensenhandel, uitbuiting en verkrachting, hoe meer je dus de ellende ziet die overal in de wereld door mensen wordt veroorzaakt hoe bitterder, hoe kwader je wordt. Al je vezels gaan zich inspannen om dat kwade te bestrijden en als je geloofd dat God je kan verlossen van het kwade dan houdt niets je meer tegen. Dan wordt je een gelovige, en dat kan elke dag opnieuw.