Deuteronomium 1:34–2:1
34 Toen de HEER u hoorde klagen, ontstak hij in woede. Hij zwoer: 35 ‘Niemand van deze verdorven generatie zal het goede land zien dat ik jullie voorouders onder ede heb beloofd. 36 Alleen Kaleb, de zoon van Jefunne, zal het zien; aan hem en zijn zonen zal ik het gebied geven dat hij verkend heeft, want hij bleef volledig op de HEER vertrouwen.’ 37 Door uw schuld werd de HEER ook kwaad op mij: ‘Ook jij mag het land niet in, ‘zei hij. 38 ‘Maar je rechterhand Jozua, de zoon van Nun, zal het wél binnengaan. Bereid hem voor op zijn taak; hij zal het land aan Israël in bezit geven. 39 En jullie kinderen, die volgens jullie buitgemaakt zouden worden, jullie kinderen die zich nog niet bewust zijn van goed en kwaad, mogen dat land ook binnengaan. Aan hen zal ik het geven, zij zullen het in bezit nemen. 40 Maar jullie moeten nu omkeren en de woestijn weer in trekken, in de richting van de Rode Zee.’ 41 Toen hebt u mij geantwoord: ‘Wij hebben gezondigd tegen de HEER. Maar nu zullen we ten strijde trekken, zoals de HEER, onze God, ons heeft opgedragen.’ En nadat ieder van u zijn wapens had aangegord, wilde u in uw overmoed naar de bergen trekken. 42 Maar de HEER droeg mij op u te waarschuwen: ‘Trek niet ten strijde-anders zullen jullie door je vijanden verslagen worden, want ik ben niet in jullie midden.’ 43 Ik heb u dat gezegd, maar u wilde niet luisteren en verzette u tegen het bevel van de HEER. U had de euvele moed om toch naar de bergen op te trekken. 44 De Amorieten, die daar wonen, kwamen op u af en achtervolgden u als een zwerm bijen. Ze brachten u in het Seïrgebergte een verpletterende nederlaag toe en joegen u na tot aan Chorma. 45 Na terugkomst klaagde u uw nood bij de HEER, maar hij wilde niet naar u luisteren en hield zich doof. 46 Zo bent u lange tijd in Kades gebleven. 1 Ten slotte zijn we omgekeerd en de woestijn weer in getrokken, in de richting van de Rode Zee, zoals de HEER mij had opgedragen. Jarenlang trokken we om het Seïrgebergte heen. (NBV)
Zelfs Mozes mag het beloofde land niet in. Iedereen wordt door de God van Israël weer de woestijn ingejaagd. En waarom? Als je het verhaal nauwkeurig leest dan gaat het om de kennis van goed en kwaad. Die waren we in het begin van het boek Genesis, het begin van de Bijbel al tegengekomen. De mens had gedacht dat de kennis van goed en kwaad de mens gelijk zou maken aan God. In plaats daarvan werden ze gelijk aan de dieren. Man en vrouw waren niet langer een eenheid maar gericht op de voortplanting, net als de dieren dus. Genieten van elkaar, respecteren van elkaar, werden zaken van ondergeschikt belang. Het volk Israël trok uit het verslag van de verkenners een vergelijkbare conclusie. Het leven kent altijd goed en kwaad. Ook al doe je niets dan het goede je zult altijd weer het kwade tegenkomen. Het is van een soort fatalisme dat je ook vandaag de dag nog wel tegenkomt. Omdat alles wat we krijgen uit Gods hand ons gegeven is lijkt ook ziek worden een geschenk van God. De een wordt wel ziek de ander niet.
De Heidenen, met name de Grieken en de Romeinen hadden daar hun eigen god voor, die heette het lot en die had hulp van drie weefsters die het lot voor de mens vastlegden. Daar viel weinig of niets tegen te doen. Wie echter de God van Israël verwart met de god van lot loopt een vreemde god achterna. Als God ons iets beloofd dan mogen wij daarop vertrouwen. Zo mocht het volk Israël vertrouwen op de belofte dat het volk het beloofde land zou krijgen. Als we geloven dat alles wat we krijgen ons uit Gods hand is toegevallen dan mogen we God ook heel dankbaar zijn voor vaccins. Het is het geschenk dat mensen behoeden kan voor ziekten. Niet alleen de gevaccineerden maar ook hun omgeving. Liefde voor de naaste betekent dat je jezelf en je kinderen laat vaccineren. Het volk moest nog veel leren. Jozua en Kaleb, de twee verkenners die hadden gelet op de overvloedige aanwezigheid van vruchten in het land mochten wel dat land in.
Als God beloofd dat je vijanden kan overwinnen dan zal dat ook gebeuren. Aan het eind zal altijd het goede de overhand krijgen. Alleen als wij ons daar zelf van afkeren zal het kwade ons komen plagen. Het volk moest weer de woestijn in. Daar valt veel te leren. Je kunt in het zand vrijblijvend nieuwe sporen uitzetten. Opnieuw de samenleving waarin je verstrikt bent geraakt vorm geven. Wij moeten hopen en bidden dat wij niet ook geplaagd gaan worden door ziekten omdat te veel mensen in plaats van de God van Israël de god van het lot na lopen. Geloven in het zoete fluit van de verwarrer die met onzinargumenten over vaccinatie ons allen in gevaar willen brengen. Alleen het vertrouwen dat kinderen hebben in het goede kan ons helpen. Veel en veel later zou Jezus van Nazareth ons oproepen te worden als een kind. En de kinderen uit het verhaal van vandaag mogen het beloofde land binnentrekken.