Deuteronomium 1:1-8
1 Dit is de toespraak die Mozes tot heel Israël heeft gehouden in de dorre vlakte aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Suf, tussen Paran aan de ene kant en Tofel, Laban, Chaserot en Di-Zahab aan de andere. 2 (Het is elf dagreizen van de Horeb naar Kades-Barnea, als men de route door het Seïrgebergte volgt.) 3 Veertig jaar na het vertrek uit Egypte, op de eerste dag van de elfde maand, sprak Mozes het volk van Israël toe zoals de HEER hem had opgedragen. 4 Dat gebeurde nadat hij Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde, had verslagen, alsook koning Og van Basan, die zetelde in Astarot en Edreï. 5 Aan de overkant van de Jordaan, in Moab, begon Mozes het volk te onderrichten, duidelijk en uitvoerig: 6 De HEER, onze God, heeft bij de Horeb tegen ons gezegd: ‘Jullie zijn nu lang genoeg bij deze berg gebleven. 7 Breek het kamp op en trek naar het bergland van de Amorieten en naar het gebied van de naburige volken: de Jordaanvallei, het bergland, het heuvelland, de Negev en de kuststrook-de gebieden van de Kanaänieten-en de Libanon tot aan de grote rivier de Eufraat. 8 Heel dat gebied schenk ik jullie. Trek het binnen en neem het in bezit, want dat is het land dat de HEER jullie voorouders Abraham, Isaak en Jakob en hun nageslacht onder ede heeft beloofd.’ (NBV)
Dit is het begin van het boek Deuteronomium. Een bijzonder boek. Het meeste dat er in staat vind je ook terug in de vier Bijbelboeken die er voor staan. Samen vormen ze de vijf boeken van de Tora. In die vijf boeken kun je leren hoe de God van Israël met mensen om gaat en hoe mensen met elkaar en met die God zijn omgegaan. Het boek Deutronomium is gegoten in de vorm van een toespraak van Mozes op het moment dat het volk Israël op het punt staat de Jordaan over te steken en het land dat God had beloofd in ontvangst te nemen. De volken die al in de woestijn hadden geprobeerd om het volk Israël tegen te houden, of zelfs te vernietigen waren verslagen met een duidelijk herkenbaar aandeel van de God van Israël in de overwinningen.
Voorop staat dat die God dat land aan Israël heeft beloofd en gegeven. Er is dan ook een zeer pijnlijke discussie over de vraag of de huidige staat Israël sinds 1948 niet de vervulling van die belofte door de God van Israël is geweest. Maar die vraag is niet een Bijbelse vraag. De volken die in dit eerste gedeelte worden genoemd zijn overwonnen nadat ze water, voedsel en doortocht aan Israël hadden geweigerd. De Koningen die worden genoemd hadden eerst aan zichzelf gedacht en nooit enig begrip opgebracht voor de arme woestijnzwervers die op weg naar een eigen land bij hen hadden aangeklopt. Een Bijbelse vraag is daarom eerder op welke koningen, op welke volken willen wij lijken. Op volken die een economische en politieke boycot van een ander volk willen omdat ze als volk Israël zouden bestrijden of op het volk Israël dat alleen om een vreedzame samenleving uit was.
Het boek Deuteronomium staat niet alleen. Het staat aan het begin van een serie boeken in de Bijbel die uitlopen op de ballingschap. De vraag die door de schrijvers werd gesteld is hoe het mogelijk is dat de God van Israël zo’n heldere en duidelijke belofte heeft gedaan en dat in hun tijd zij het land volledig hadden verloren en in ballingschap waren gevoerd. Daarvoor is de geschiedenis van het volk met haar God nauwkeurig onderzocht. Het begin lees je in Deuteronomium maar in de boeken Jozua, Rechters, Samuël en Koningen wordt dat onderzoek voortgezet. In de Christelijke Bijbel staan er een paar boeken tussen maar het zogenaamde Oude Testament is nu eenmaal de Hebreeuwse Bijbel en dat de Christenen de volgorde van Israël niet heeft gevolgd doet daar niet aan af. De belofte blijft en daarmee ook de vraag waarom het volk Israël niet in vrede leeft. Daarvoor moet je leren hoe het gekomen is dat uiteindelijk de ballingschap de uitkomst was. Dit was les 1. Leer er van.