Klaagliederen 2:13-22
13 Waarmee zal ik je vergelijken, Jeruzalem, welk voorbeeld kan ik je tonen? Waaraan zal ik je gelijkstellen, vrouwe Sion? Hoe kan ik je troosten? Wijd als de zee gapen je wonden-wie kan je genezen? 14 Je profeten hebben je bedrogen met valse visioenen- hadden ze maar je wandaden onthuld om je lot nog te keren! Ze hebben je valse orakels verkondigd om je te misleiden. 15 Allen die voorbijgaan wringen de handen als ze jou zien; ze sissen van afschuw, schudden meewarig het hoofd over Jeruzalem: ‘Is dit nu die stad, volmaakt van schoonheid, vreugde voor de wereld?’ 16 Al je vijanden sperren hun mond naar je open; ze fluiten, grijnzen en spotten: ‘We hebben haar verwoest! Ja, dit is de dag waarop we hoopten, hiernaar hebben wij uitgezien!’17 De HEER heeft gedaan wat hij bepaald had, hij bracht ten uitvoer wat hij lang geleden had besloten: vernietiging zonder mededogen. Hij liet je vijand triomferen, je tegenstanders gaf hij de macht. 18 Het hart van het volk schreeuwt tot de Heer. O, muur van Sion, laat je tranen stromen als een rivier, dag en nacht, aan één stuk door; gun je ogen geen rust. 19 Weeklaag in de nacht, jammer tot aan de ochtend, stort je hart uit als water, ten overstaan van de Heer. Hef je handen naar hem op, voor het leven van je kinderen, die op elke straathoek van honger versmachten. 20 HEER, zie mij, merk toch op wie u dit aandoet. Moeten vrouwen de kinderen eten die ze zelf hebben gebaard? Moeten priester en profeet worden gedood in het heiligdom van de Heer? 21 Op straat liggen de lijken van mannen, jong en oud, mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevallen door het zwaard; u doodt hen op de dag van uw toorn, meedogenloos slacht u hen af. 22 U riep mijn ergste vijanden bijeen, als was het een feestdag. Op de dag van de toorn van de HEER kan niemand ontkomen, niemand overleeft; de kinderen die ik baarde en grootbracht, worden door mijn vijand gedood. (NBV)
Er is niets dat zich vergelijken laat met het lot, met de rampspoed, die Jeruzalem is overkomen. In de vertaling dreigt het poëtische karakter van deze klaagliederen te verdwijnen. Van A tot Z is er ellende, ook dit tweede hoofdstuk is opgebouwd uit verzen die beginnen met de letters van het Hebreeuwse Alfabet, 22 letters. De profeten van Juda hebben het volk bedrogen met valse visioenen. Niet meer de waarheid was leidend geweest, maar dat wat men graag wilde horen. Zoals bij ons niemand wilde luisteren naar de economen die waarschuwden tegen tophypotheken en hypotheken zonder aflossing en niemand wilde luisteren naar hulpverleners die waarschuwden tegen al die gemakkelijk verstrekte leningen voor consumptiegoederen zo wilde niemand iets horen van de foute godsdiensten die in Jeruzalem in de mode gekomen waren. De ellende toen en de crisis bij ons is door onszelf over onszelf afgeroepen. En de financiële markten nu schudden meewarig het hoofd en hebben er geen vertrouwen in dat we ons gedrag echt weten te veranderen en hen die ons de verkeerde leningen en hypotheken aansmeren voorgoed tot zwijgen weten te brengen.
Net als in de samenleving die in dit Klaaglied bezongen wordt lijkt ook bij ons elk spoor van de barmhartigheid van de God van Israël verdwenen en hebben de hebberts en de graaiers het voor het zeggen. Bij ons zijn het de gepensioneerden die moeten inleveren, de werknemers die meer pensioenpremie moeten betalen, de mensen met ziekte en handicap die meer voor hun zorg moeten betalen. Bij ons zijn het de valse leugenprofeten die ons proberen wijs te maken dat het geld gaat naar de samenwerking in Europa, naar de banken in zuidelijke landen waar het spaargeld van de armen wordt bewaard en die ons een betaalbare vakantie in de zon mogelijk maken. Het geld gaat nog steeds naar de bestuurders van banken en grote bedrijven, naar de leiders van grote ziekenhuizen en medicijnfabrieken, naar de graaiers en hebberts die niet aangepakt zijn door hen die zich politici durven noemen, vertegenwoordigers van het volk.
In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt opgeroepen om in de duisternis die ons treft te weeklagen ten overstaan van de Heer. Geen overbodige oproep. Nu niet denken dat we op onze knieën moeten vragen of de ellende over mag zijn, want dat helpt niet. Weeklagen ten overstaan van de Heer betekent dat je toegeeft waar de fouten hebben gezeten, dat je opnieuw begint maar er voor zorgt dat de fouten niet opnieuw gemaakt kunnen worden. Maar vooral betekent het dat de Weg van de God van Israël opnieuw gevolgd gaat worden. Niet meer de goden van winst en profijt volgen, van winst en profijt moeten we het niet meer hebben. Niet meer iedereen slaaf van de arbeid maken, een 24 uurs economie gedurende 7 dagen van de week maakt de wereld er niet gelukkiger op. Maar de minsten voorop zetten. Zorgen dat we vrijwilligerswerk kunnen doen, zorgen dat er gezorgd wordt voor zieken en gehandicapten. Iedereen daar weer voor laten betalen naar het inkomen dat men mag verdienen. Zorgen voor de armen, zorgen dat ze een nieuwe start kunnen maken en er voor zorgen dat banken, leningen en hypotheken niet tot nieuwe armen kunnen leiden. Terugdenken aan de dag van de toorn van de Heer, de dag dat we tot ontdekking kwamen helemaal op de verkeerde weg te zijn, moet ons voortaan behoeden opnieuw de verkeerde weg op te gaan. Gelukkig dat we elke dag opnieuw mogen beginnen met de Weg van de God van Israël, ook vandaag weer.