Job 40:25–41:26
25 Kun jij met een haak de krokodil op de kant trekken en zijn tong met een touw beteugelen? 26 Kun jij met een riet zijn neus doorsteken en met een doorn zijn kaak doorboren? 27 Zou hij jou bidden en smeken en vriendelijke woorden tot je richten? 28 Zou hij een verbond sluiten met jou, zodat jij hem voortaan als knecht kunt hebben? 29 Kun je met hem spelen als met een vogel, hem aan een touw houden, voor je dochters? 30 Zal het vissersgilde over zijn prijs onderhandelen en hem tussen de kooplieden verdelen? 31 Kun jij speren in zijn huid planten en een harpoen door zijn kop steken? 32 Waag het eens hem aan te raken-weet wel: het zou je laatste strijd zijn.1 De hoop van elke aanvaller wordt beschaamd, alleen al bij zijn aanblik wordt hij teruggeworpen. 2 Wie zou het wagen om hem op te schrikken? Wie kan aantreden om met hem te strijden? 3 Wie daagt hem uit zonder daarvoor te boeten? Niemand, hij heeft op de hele aarde zijn gelijke niet. 4 Ik zal niet zwijgen over zijn machtige dijen, over zijn geweldige krachten en fraaie gestalte. 5 Wie kan zijn opperhuid afvillen? Wie dringt door zijn dubbele pantser heen? 6 Wie heeft de kracht om zijn kaken te openen? Schrikwekkend gapen de tanden in zijn muil. 7 Zijn rug is met schilden geschubd, ondoordringbaar verzegeld. 8 Ze sluiten dicht op elkaar aan en laten niet de minste lucht door; 9 het ene kleeft vast aan het andere, aaneengesloten en onscheidbaar. 10 Wanneer hij proest, flikkert het licht, zijn ogen schitteren als de dageraad. 11 Brandende fakkels komen uit zijn bek, vonkenregens vliegen door de lucht.12 Zijn neusgaten walmen, als een kokende ketel of rokend riet. 13 Zijn adem laat kolen ontbranden, uit zijn bek slaat een vlam. 14 Zijn nek zwelt op van kracht, zijn muil straalt niets dan verschrikking uit. 15 Zijn vlees sluit dicht om hem heen, als om hem gegoten, onwrikbaar. 16 Zijn hart is hard als een rots en hard als de onderste maalsteen. 17 Komt hij overeind, dan deinzen stortzeeën terug en wijken brekers. 18 Geen tegen hem getrokken zwaard houdt stand, geen speer, geen lans, geen pijl. 19 IJzer beschouwt hij als stro, brons als rot hout. 20 Hij slaat niet op de vlucht voor de pijl uit de boog, slingerstenen raken hem-het zijn maar stoppels. 21 Voor hem is een knuppel als stro en hij lacht om het suizen van speren. 22 Zijn onderlijf is zo scherp als een scherf; als een dorsslede snijdt hij door de modder. 23 Hij laat de diepten kolken, de zee als een mengkroes zieden. 24 Hij laat een spoor van lichten achter, alsof de zee met zilverwitte koppen is bekroond. 25 Hij heeft op de aarde zijn gelijke niet, hij is een schepsel zonder vrees. 26 Op al wat hoog is kijkt hij neer, hij is de koning van alle trotse dieren.’
Door de nieuwe nummering van teksten in het laatste deel van het boek Job moeten mensen die de Nieuwe Bijbelvertaling nog niet hebben maar wel mee willen lezen vandaag hoofstuk 40 opslaan, beginnen bij vers 20 en dan doorlezen tot hoofdstuk 41 vers 25. We lezen overigens vandaag niet over een krokodil. Dat het oude woord Leviathan niet is blijven staan en vertaald is is nog te begrijpen maar soms wilden de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling de tekst wel heel dichtbij brengen. Wie het hele gedeelte van vandaag nog eens rustig naleest zal beseffen dat het nooit over een krokodil heeft kunnen gaan. Puttend uit onze eigen sprookjeswereld zou je eerder aan een draak kunnen denken. Of een oermonster uit de Ban van de Ring, vliegend, vuurspuwend, voorzien van schubben en voor geen strijder te bevechten. Het soort oermonsters dat in de oudheid ook gemakkelijk voor een god versleten kon worden en kon worden aanbeden.
Niks ervan zegt het boek Job, onze God gaat ook dit soort oermonsters te boven. Sterker nog je moet onze God beschouwen als de ontwerper van dit soort oermonsters. Als de makers van de filmtrilogie over de Ban van de Ring monsters kunnen bedenken waarvan je zit te huiveren dan kan onze God dat zeker. Al die woorden zijn er voor nodig om ons in te peperen dat we de God van Job niet kunnen beoordelen met onze menselijke maat. Die God past daar niet in. Niet in ons schema van man en vrouw, God schiep beiden naar Gods beeld en gelijkenis. Niet in onze schema’s van goed en fout, deze God is immers het absoluut goede. Er is niets op de aarde of in het heelal dat vergeleken kan worden met onze God. Zelfs ons schema van almachtig en zwak is niet van toepassing te krijgen op onze God. Ergens staat zelfs geschreven dat onze zwakheid de kracht van onze God is.
Slimme redeneringen over het waarom en hoe van onze God, zoals de vrienden van Job er op nahielden, gaan dan ook niet op. Alleen in dat wat onze God met mensen is begonnen zegt iets over die God. Met een oud woord heet het dat die God zich daarin openbaarde. En waarin dan? In de afspraak dat God dienen mensen dienen is en dat mensen dienen God dienen is. In alles, altijd zonder ophouden zonder er iets voor terug te verlangen. En die God is zo goed om dat altijd weer met mensen te beginnen. Met die mensen die er op vertrouwen dat de hele aarde uiteindelijk van die God is en een Koninkrijk van Liefde zal worden. Een Koninkrijk dat vanaf vandaag gaat komen.