Job 38:1-15
1 En de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei: 2 ‘Wie is het die mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand? 3 Sta op, Job, wapen je; ik zal je ondervragen, zeg mij wat je weet. 4 Waar was jij toen ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet. 5 Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch? Wie strekte het meetlint over haar uit? 6 Waar zijn haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd, 7 terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde? 8 En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak? 9 Ik hulde haar in een gewaad van wolken en omwond haar met donkere nevels. 10 Ik legde haar mijn grenzen op en sloot haar af met deur en grendelbalk, 11 en zei: “Tot hiertoe en niet verder, dit is de grens die ik je trotse golven stel.” 12 Heb jij ooit de morgen ontboden, de dageraad zijn plaats gewezen, 13 om de uiteinden van de aarde te pakken en de goddelozen van haar af te schudden? 14 Als klei waarin een zegel wordt gedrukt, zo krijgt de aarde vorm, haar oppervlak wordt gedrapeerd als een kleed. 15 Alleen de goddelozen blijven verstoken van het licht, hun opgeheven arm wordt gebroken. (NBV)
Wie elke dag het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap volgt, waar de dagelijkse column op is gebaseerd zal het opvallen dat ineens een aantal hoofdstukken uit het boek worden overgeslagen. Het maakt de discussie tussen Job en zijn God duidelijker. Het boek Job is het boek waarin de vraag wordt gesteld waarom ook goede, rechtvaardige, mensen soms moeten lijden en waarom succes niet verzekerd is voor gelovigen. De vrienden van Job hadden hem gezegd dat het lijden van Job zou worden veroorzaakt door fouten die hij had gemaakt en als straf van God moest worden gezien maar daar had Job zich fel tegen verzet. Een liefdevolle God is volgens Job ook bij zijn kinderen als ze lijden en dat lijden is geen straf van die liefdevolle God. De vrienden van Job waren uitgesproken. Job had uiteindelijk zijn God ter verantwoording geroepen. Hij begon een rechtszaak tegen God. Zijn pleidooi kwam er op neer dat hem niets te verwijten viel. Hij had de armen te eten gegeven en de vreemdelingen onderdak.
Dan neemt in het verhaal God zelf het woord, in een storm. De God van Job bedient zich van een storm. De oppergod van de inwoners van Babel, waarheen het volk van Israel in ballingschap zou worden heengevoerd, was zelf een stormgod, de storm als god. De God van Israel heerst over de storm. Dat beeld zullen we veel later ook van Jezus van Nazareth te zien krijgen. Angst is geen drijfveer voor geloof in de God van Israel. De natuurkrachten zijn ondoorgrondelijk voor een eenvoudig mens als Job. Daar kun je als mens niets uit afleiden. Daar kun je geen conclusies over God uit trekken. God kan gebruik maken van de storm maar valt niet samen met de storm. Het God kwalijk nemen dat de natuurkrachten slachtoffers maken heeft geen zin. Die natuurkrachten zijn niet door aanbidding of offers gunstig te stemmen en de God van Israel laat zich niet door mensen sturen. Hij vraagt alleen vertrouwen van mensen zoals we eerder Job hoorden antwoorden aan zijn vrienden.
Die God vraagt het vertrouwen dat ook in het ergste lijden die God naast je blijft staan. Zo zijn er mensen die durven zeggen dat die God met zijn kinderen de gaskamers van Auswitz betrad en hen daar niet in de steek liet. Wel, de afwezigheid van die God bij de misdadigers van de Holocaust maakt hen tot goddelozen waar inderdaad geen sprankje licht bij te bekennen was en is. De vraag is dus nooit waarom God dat lijden veroorzaakt maar de vraag is altijd wat wij bereid zijn voor onze naasten te doen. Hebben wij oog voor de mensen die lijden, of zijn we alleen bezig met religieuze rituelen of zelfgroei. Het verbond dat deze God met mensen sloot was, dat dit de enige God voor hen moest zijn en dat dienst aan die God dienst aan de mensen zou moeten zijn. Of wij ons dus maar aan onze kant van het verbond willen houden.