Job 30:20-31
20 Ik roep u om hulp, maar u antwoordt niet; ik sta voor u, maar u wilt mij niet zien. 21 U bent wreed voor mij geworden, met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd. 22 U tilt me op en laat me rijden op de wind, uw woedende storm schudt mij heen en weer. 23 Ja, ik weet dat u mij naar de dood drijft, naar het huis van samenkomst voor alle levenden. 24 Maar keert men zich tegen een mens in nood, wanneer hij, de ondergang nabij, om hulp roept? 25 Heb ik niet gehuild om wie in nood verkeerde? Had ik geen medelijden met de behoeftige? 26 Ik hoopte op het goede, maar het kwade kwam, het licht verwachtte ik, maar de duisternis brak aan. 27 Heel mijn binnenste is in beroering, ik ken geen rust; ik zie slechts dagen van ellende naderen. 28 In het zwart gehuld dool ik rond, van licht verstoken, ik sta op in de vergadering en roep om hulp. 29 Een broeder van de jakhals ben ik geworden, een metgezel van de struisvogels. 30 Mijn huid is verschroeid en schilfert, koorts verteert mijn gebeente. 31 Mijn lier is geworden tot rouwinstrument, mijn fluit tot de stem van de treurenden. (NBV)
Ik hoopte op het goede, verzucht Job “maar het kwade kwam” staat er. Job houdt het niet uit. Zijn lijden doet hem alleen nog roepen om hulp. Een broer van de jakhals lijkt hij geworden, een metgezel van de dochters van uilen. Dat Job in Australië geweest zou zijn en daar vogels gezien had die hun kop in het zand staken moet toch op een misverstand van vertalers berusten. De vogels die in de oorspronkelijke tekst staan kennen we niet, “dochters van uilen” komt er als vertaling nog het dichtste bij, we weten dat ze bij de onreine dieren horen die je niet mag eten. Het leed en verdriet van Job kennen we wel. Overal op de wereld roepen mensen ons toe die geen raad meer weten en geen kant meer op kunnen. Slachtoffers van nieuwe aardbevingen, slachtoffers van overstromingen, slachtoffers van hongersnoden en oorlogen in Afrika, boeren in Afghanistan die hun opiumvelden zien opgeruimd en daarmee hun enige bron van bestaan.
Om maar een paar van de vele groepen verdrukten te noemen. Want Amnesty International heeft nog een hele lijst gevangenen over de hele wereld die hun fundamentele rechten zijn onthouden en vaak alleen gevangen zitten vanwege hun geloof of hun mening. En Fair Trade en Max Havelaar hebben een hele lijst met producten waar de makers of verbouwers niet het loon voor krijgen dat hen toekomt door belastingmaatregelen in de rijke landen. Vergeet ook niet al die kleermakers, mannen en vrouwen, jongens en meisjes, van groot maar ook van klein die in slavernij onze kleren maken. En in ons land hebben we de zieken en gehandicapten die mee moeten betalen voor de medicijnen die ze niet kunnen laten staan zonder dood te gaan en aan de behandelingen die hen in leven houden. Ze dreigen nu ook de hulpmiddelen kwijt te raken die hen in staat stellen nog een beetje deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
In ons land worden nog steeds kinderen in gevangenissen opgesloten, en bij hun ouders weggehaald en in kinderhuizen opgeborgen omdat hulpverleners niet weten hoe ze hulp moeten verlenen. Mijn luit is geworden tot rouwinstrument en mijn fluit tot de stem van de treurenden verzucht Job, bij ons is de politieke discussie verworden tot een discussie over dubbele paspoorten in plaats van over mensen die mee moeten doen. Met Job kunnen we meetreuren over die politieke discussies. Maar vandaag kunnen we ook opstaan en onze stem laten horen, opstaan en roepen om hulp, een stem laten horen voor recht en rechtvaardigheid, voor een samenleving waar het weer om mensen gaat.