Job 29:21–30:19
21 Zij luisterden vol verwachting naar mij, ze zwegen om te horen wat ik hun zou raden. 22 Wanneer ik had gesproken waren ze stil, mijn woorden daalden zacht op hen neer. 23 En ze keken naar mij uit als naar de regen, ze openden hun mond als voor de lentedruppels. 24 Ik lachte hun toe-zij waren verrast, en deden alles om mij niet te misnoegen. 25 Ik wees hun de weg en nam plaats als hun leider, zoals een koning bij zijn legers woont, ik was de trooster van de treurenden. 1 Maar nu bespotten ze mij, mannen die minder jaren tellen dan ik, zonen van vaders die zelfs de honden van mijn kudden onwaardig waren! 2 Wat baat mij de kracht van hun handen, als al hun levenssap is weggevloeid? 3 Onmachtig door gebrek en honger stropen ze de woestijn af, in een donker vol onheil en troosteloosheid. 4 Ze plukken melde en bladeren van struiken, de wortels van de brem zijn hun voedsel. 5 Ze worden uit de gemeenschap gestoten, nagejouwd als dieven, 6 en moeten wonen op de hellingen van het dal, in holen in de grond en tussen de rotsen. 7 Ze kermen in het struikgewas, kruipen onder de distels bij elkaar, 8 mannen zonder verstand en zonder aanzien, weggeslagen uit het land. 9 En nu ben ik het onderwerp van hun spotlied, het mikpunt van hun lasterpraat. 10 Van afschuw deinzen ze terug voor mij en niets weerhoudt hen mij in het gezicht te spuwen. 11 God rukt mijn tentkoord los, hij vernedert mij, en zij overschrijden alle grenzen. 12 Het gespuis aan mijn rechterhand dringt op, ze dwingen mij te vluchten, zetten de aanval in, tot mijn vernietiging. 13 Mijn weg is versperd-de ondergang komt nader, en er is niemand die te hulp schiet. 14 Aanstormend in een woeste golf slaan ze een brede bres in mij. 15 Verschrikkingen storten zich over me uit, mijn eer wordt weggevaagd als door de wind, als een wolk vervliegt mijn aanzien. 16 Nu stroomt het leven uit mij weg, ik ontsnap niet meer aan mijn ellende. 17 ‘s Nachts jaagt hij helse pijnen door mijn botten, het bloed in mijn aderen komt niet tot rust. 18 Hij rukt met geweld aan mijn kleed, omklemt mij met de kraag van mijn mantel. 19 Hij heeft me neergesmeten in het slijk en ik ben als stof, als as geworden. (NBV)
Job kan een verwant genoemd worden van de moderne oprechte gelovige. Want wie geloofd er nu nog. Ja een handje vol lieden die actief zijn in de ChristenUnie misschien, en wat bejaarden die op zondag uit gewoonte naar een kerk gaan. Maar zelfs leidende politici uit het CDA geven toe dat ze eigenlijk niet meer geloven maar in het CDA het fatsoen terugvinden waar ze hun hele leven vergeefs naar op zoek waren. Gelovigen worden dezer dagen beschimpt en bespot net als Job. Probeer maar eens een kruisje te dragen, of als je moslima bent een hoofddoek. Je loopt zelfs de kans je baan kwijt te raken, in elk geval loop je een grote kans met de nek te worden aangekeken. Is dat de ongelovigen aan te rekenen? Job geeft de schuld aan God. En in onze dagen hebben zogenaamde Christenen daar misschien ook wel mede schuld aan.
We hebben immers een geschiedenis waarin rijkdom, uitbuiting, slavernij en vrouwenonderdrukking op zogenaamde Bijbelse gronden werden goedgepraat. De gelovigen die op grond van de Bijbel het delen van rijkdom, het verwerpen van uitbuiting, de afschaffing van slavernij en vrouwenonderdrukking bepleitten werden in het rijtje van ongelovigen en domoren gezet. De geschiedenis van het Christendom is niet altijd iets om trots op te zijn en is in elk geval geen reclame voor het Christendom. En ook vandaag de dag zijn het Christenen die de vrijheid van mensen eerder willen inperken dan vergroten. Het zijn Christenen die net als in de middeleeuwen hun eigen interpretatie van de Bijbel boven wetenschappelijk onderzoek willen stellen. Het zijn Christenen die hun manier van leven met militaire middelen aan andere volken willen opleggen.
En ook al is Geert Wilders en is zijn partij zo antichristelijk als de Bijbel maar kan beschrijven, hij beroept zich zonder tegenspraak op de Christelijk-Humanistische wortels van onze samenleving. De spot waarmee Christenen worden bejegend hebben ze dus vaak aan zichzelf te danken. In plaats van voor het recht van rechtelozen op te komen, de hongerigen te voeden, de naakten te kleden, de gevangenen te bezoeken en de zieken te verzorgen zijn het betweterige schreeuwers geworden. Gelovigen zijn daarom niet meer aan hun woorden te herkennen maar aan hun daden. De vrijwilligers in de voedselbanken, bij Amnesty International, in de vluchtelingencentra, in de Fair Trade winkels en al die andere organisaties waar mensen zonder beloning en zonder eer zorg dragen voor medemensen zijn de christenen van vandaag, ook al willen ze zelf niet meer zo worden genoemd.