Genesis 8:15-22
15 Toen zei God tegen Noach: 16 ‘Ga de ark uit, samen met je vrouw, je zonen en de vrouwen van je zonen. 17 Laat ook alle dieren die bij je zijn naar buiten gaan: vogels, vee en alles wat op de aarde rondkruipt. Ze moeten weer vruchtbaar zijn en talrijk worden en de aarde bevolken.’ 18 Hierop ging Noach naar buiten, samen met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen. 19 Ook alle dieren gingen de ark uit, soort bij soort, alle vogels, en alles wat op de aarde rondkruipt. 20 Noach bouwde een altaar voor de HEER; daarop bracht hij brandoffers van al het reine vee en alle reine vogels. 21 De geur van de offers behaagde de HEER, en hij zei bij zichzelf: Nooit weer zal ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. Nooit weer zal ik alles wat leeft doden, zoals ik nu heb gedaan. 22 Zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht-nooit komt daar een einde aan.(NBV)
Het eerste dat Noach doet als hij de ark verlaten heeft is het voedsel dat hij bij zich heeft delen met God. Hij had immers van al het reine vee en alle reine vogels zeven paren mee in de Ark. Bij offers moet je bedenken dat die in de Bijbel altijd symbolisch zijn. God ruikt misschien de geur maar het geofferde wordt door mensen gegeten, dat is ook de bedoeling. Met dat offer alleen is de God van Israël niet te vermurwen. Die gaat er van uit dat uiteindelijk de mens de verkeerde keuzes zal maken. Later zal een profeet namens God nog eens uitroepen dat God geen offers wil maar rechtvaardigheid voor de armen. Het religieuze gebaar van Noach maakt op de God van Israël dus geen indruk.
Religieuze riten zijn geen handelingen waar de God van Israël op zit te wachten. Het gaat voortdurend om rechtvaardigheid voor de armen en zorg voor de zwaksten in de samenleving. Een samenleving van fatsoen is daarom vaak een gruwel voor God, want er zijn altijd mensen die in een dergelijke samenleving niet mee kunnen komen. Dan begint God met de wording van het geslacht van Noach. De aarde is nu het werkterrein van de mens. Voor alle mensen geldt dat je geen mens mag doden. De doodstraf is hier dus van begin af aan een te verwerpen daad. Excuses dat het later wel een gewoonte werd gelden niet. De mens is nu eenmaal van begin af aan ook behept met slechte overwegingen een slechte manier van denken.
Door de God van Israël wordt hier het goede neergezet. Eerbied voor het leven staat daarbij voorop. Vanwege al die slechtigheid zal de aarde niet meer verwoest worden. Werken zullen ze, die mensen die zo graag zelf goden hadden willen zijn. Of het nu warm van de zomer is of koud van de winter maakt niet uit: werken zullen ze. En niet voortdurend maar in het ritme van dag en nacht. Later zal daar nog een dag bij komen waar al dat werken gestaakt moet worden, een dag op uit te rusten en nog eens na te denken wat God eigenlijk van ons vraagt, de mens wordt ook hier geen slaaf van het werk gemaakt. Werken doen we dus uiteindelijk voor de ander, voor de minsten, zodat mensen en dieren het goed hebben. Dat geeft ons ook de vreugde van het werk.