Genesis 4:1-16
1 De mens, Adam, had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en bracht Kaïn ter wereld. ‘Met de hulp van de HEER, ‘zei ze, ‘heb ik het leven geschonken aan een man!’ 2 Later bracht ze zijn broer ter wereld, Abel. Abel werd herder, Kaïn werd landbouwer. 3 Op een keer bracht Kaïn de HEER een offer van wat hij had geoogst. 4 Ook Abel bracht een offer; van de eerstgeboren dieren van zijn kudde koos hij de mooiste uit. De HEER merkte Abel en zijn offer op, 5 maar voor Kaïn en zijn offer had hij geen oog. Dat maakte Kaïn woedend, zijn blik werd donker. 6 De HEER vroeg hem: ‘Waarom ben je zo kwaad, waarom kijk je zo donker? 7 Handel je goed, dan kun je toch iedereen recht in de ogen kijken? Handel je slecht, dan ligt de zonde op de loer, begerig om jou in haar greep te krijgen; maar jij moet sterker zijn dan zij.’ 8 Kaïn zei tegen zijn broer Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ Toen ze daar waren, viel hij zijn broer aan en sloeg hem dood. 9 Toen vroeg de HEER: ‘Waar is Abel, je broer?’ ‘Dat weet ik niet, ‘antwoordde Kaïn. ‘Moet ik soms waken over mijn broer?’ 10 ‘Wat heb je gedaan?’ zei de HEER. ‘Hoor toch hoe het bloed van je broer uit de aarde naar mij schreeuwt. 11 Daarom: vervloekt ben jij! Ga weg van deze plek, waar de aarde haar mond heeft opengesperd om het bloed van je broer te ontvangen, het bloed dat jij vergoten hebt. 12 Ook al bewerk je het land, het zal je niets meer opbrengen. Dolend en dwalend zul je over de aarde gaan.’ 13 Kaïn zei tegen de HEER: ‘Die straf is te zwaar. 14 U verjaagt mij nu van deze plek en ik mag u niet meer onder ogen komen, en als ik dan dolend en dwalend over de aarde moet gaan, kan iedereen die mij tegenkomt mij doden.’ 15 Maar de HEER beloofde hem: ‘Als iemand jou doodt, zal dat zevenmaal aan hem worden gewroken.’ En hij merkte Kaïn met een teken, opdat niemand die hem tegenkwam hem zou doodslaan. 16 Toen ging Kaïn bij de HEER vandaan en hij vestigde zich in Nod, een land ten oosten van Eden. (NBV)
Er moest om de vruchtbaarheid kinderen verwekt worden. Zo kreeg ook de man een naam, hier voor het eerst als eigennaam, de mens heette Adam en verwekte nageslacht. Het werd een zoon, Kaïn, niet dat Eva gedacht had een man te baren, uitdrukkelijk stelt ze dat het gebeurde met behulp van God. Ook een broer kreeg hij, een tweelingbroer nemen we aan. De jongens groeiden op kregen een baan en offerden van de resultaten van hun werk aan God. Een offer van Abel dat opgemerkt wordt maar een offer van Kaïn dat niet opgemerkt wordt. Er staat niet in de Bijbel waarom dat offer van Kaïn niet wordt opgemerkt. Veel later in de brief aan de Hebreeën wordt aangenomen dat het offer van Abel meer waardevol zou zijn geweest. Dat zou kunnen, Abel was veeteler en voor dat offer was bloed gevloeid, was leven genomen. Het offer van Abel was onverdoofd ritueel geslacht. Dat van Kaïn was graan, misschien tot brood verwerkt maar toch. Het is een mooie gedachte uit de brief aan de Hebreeën maar het staat niet in het verhaal in Genesis.
Wij weten dus niet altijd of de offers die we brengen wel opgemerkt worden. Je ziet dat elk jaar rond de lintjesregen. De meeste mensen die zo’n koninklijke onderscheiding krijgen hebben die wel verdiend. Maar iedereen kent vast mensen die zich hun hele leven inzetten voor hun medemens maar die nooit een lintje zullen krijgen. Ze zijn altijd behulpzaam, je kunt altijd een beroep op ze doen, maar ze komen niet in besturen of commissies, ze worden niet opgemerkt, alleen mensen die ze heel goed kennen weten wat ze waard zijn en ze moeten maar geloven dat ook de God van Israël ze opmerkt. Kaïn werd jaloers en sloeg zijn broer dood. God waarschuwde hem nog. Het offer dat je brengt is niet om goed gevonden te worden, is niet om opgemerkt te worden, is niet om een beloning te krijgen. Dat is het hart van onze godsdienst.
Offers brengen we niet om God gunstig te stemmen. Wat we van God krijgen hebben we niet eerst verdiend. Maar omdat we alles van God gekregen hebben weten we dat het niet voor onszelf is en delen we het. De vraag die Kaïn stelt als antwoord op de vraag waar zijn broer is is dan ook het teken van het ergste kwaad dat we kunnen doen “ben ik mijn broeders hoeder?”. Ja dus, altijd, want wat we gekregen hebben kregen we omdat we de hoeder van al onze broeders en zusters zijn. God liet dat aan Kaïn zien door hem wel te straffen maar tegelijk te beschermen door hem te beloven hem zevenmaal te zullen wreken als hem wat zou worden aangedaan. Zelfs Kaïn werd niet in de steek gelaten. Ook wij dus niet als onze offers niet opgemerkt worden. Daarom mogen we elke dag opnieuw weer voor onze naaste zorgen als voor onszelf. Ook vandaag weer.