Jozua 8:30-35
30 Hierna bouwde Jozua op de Ebal een altaar voor de HEER, de God van Israël, 31 zoals Mozes, de dienaar van de HEER, het volk van Israël had opgedragen. Hij bouwde het altaar volgens de voorschriften van Mozes: een altaar van ruwe stenen, die niet met ijzeren gereedschap bewerkt waren. De Israëlieten brachten daarop brandoffers en vredeoffers voor de HEER. 32 Jozua maakte op stenen een afschrift van de wet die Mozes in aanwezigheid van het volk had opgeschreven. 33 Ondertussen stond Israël, met alle oudsten, griffiers en rechters ter weerszijden van de ark van het verbond met de HEER, tegenover de Levitische priesters die de ark droegen. Zowel de geboren Israëlieten als de vreemdelingen die bij hen woonden waren aanwezig. De ene helft van het volk keek uit op de Gerizim en de andere helft keek uit op de Ebal, zoals Mozes, de dienaar van de HEER, had opgedragen. Eerst zegende Jozua het volk van Israël, zoals Mozes had opgedragen, 34 en daarna las hij heel diens wetboek voor, woord voor woord, ook alle zegeningen en vervloekingen die in dat boek zijn opgeschreven. 35 Er was geen voorschrift van Mozes dat Jozua niet voorlas aan de Israëlieten, die daar allemaal bijeengekomen waren. Ook de vrouwen en kinderen en de vreemdelingen die bij hen woonden waren daar aanwezig. (NBV)
Zo kwam het land in het bezit van Israël, de God van Israël had gegeven, het volk had genomen. Nu komt de vraag of het volk ook had ontvangen. Het boek Jozua is geen geschiedenisboek. Jozua wordt door het volk Israël bij de profeten gerekend en profeten houden het volk bij de Tora, de leer van Mozes. In de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap wordt nog steeds de vertaalfout herhaald die gemaakt is toen de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks werd vertaald, een fout die herhaald werd toen die Griekse Bijbelvertaling in het Latijn werd vertaald. Voor het Hebreeuwse woord “Dabar” werd toen “Wet” ingevuld, maar wie een modern woordenboek Bijbels Hebreeuws raadpleegt leest voor “Dabar” woord, zaak of ding. De “Wet” van Mozes, moeten we dus lezen als het onderricht van Mozes. Het verhaal van Jozua lijkt dus meer op een preek in een kerkdienst dan op een geschiedenisboek van Simon Schrama.
Er zijn dus twee manieren waarop het land werd gegeven en genomen. Een geweldloze manier zoals over Jericho wordt verteld, en een gewelddadige manier zoals over Ai wordt verteld. Wij kiezen in onze dagen voor de manier waarop Jericho werd ingenomen, we verafschuwen een verhaal als over Ai wordt verteld. Op zich is die keus een volstrekt Bijbelse keus, wie denkt dat de Hebreeuwse Bijbel een boek vol bloederige verhalen is waar we niks meer mee kunnen leest die eerste Bijbel als een boek van Simon Schrama. Tussen de verhalen over Jericho en Ai staat het verhaal over Achan en over de hebzucht die er in het volk aanwezig was. De boodschap is dus dat als je hebzucht blijft tolereren je gedwongen wordt om bloedig geweld te gaan gebruiken tegen je vijanden. Zo zullen we ook naar Bankdirecteuren moeten kijken die zich met extreem hoge bonussen laten belonen. Spaarders en hypotheekgevers zullen daar op enig moment weer het slachtoffer van worden.
Het wordt dus tijd om het onderricht van Mozes weer te laten spreken. De boeken met die leer besluiten met de oproep die leer dag en nacht ter harte te nemen en het volk van Israël geeft in het gedeelte van vandaag daar een voorbeeld van. Er wordt een altaar opgericht waarop vrede offers gebracht kunnen worden. Als je samen eet dan moet er wel vrede komen. Daarom geen altaren van pracht en praal, waar afstand geschapen wordt tussen gewone mensen en de buitengewone God en zijn vertegenwoordigers, maar altaren van bruikbare stenen die verder onbewerkt blijven. Op die altaren geen fraaie afbeeldingen van de macht van de God waaraan geofferd wordt, maar in steen gebeiteld de leer van Mozes zoals die de leer van God had ontvangen. Rond die altaren de bestuurders van de samenleving, stamoudsten, groepsvertegenwoordigers, de Priesters en Levieten. Daarachter het leger en daarachter de rest. Een rest die wij ter harte moeten nemen. Vrouwen en kinderen spreken vanzelf, maar waarom worden die vreemdelingen hier zo uitdrukkelijk genoemd? Rachab en haar familie kennen we, maar er moeten er dus veel meer geweest zijn die tot het volk werden gerekend, zonder Israëlieten geworden te zijn. Zo zullen wij in woord en daad ook de leer van Mozes, de leer van de God van Israël in woord en daad moeten onderwijzen. Ook door de vreemdelingen als horend bij ons volk te beschouwen. Gelukkig mag dat elke dag opnieuw.