Jozua 8:13b-29
13.b De nacht daarop trok Jozua met het leger het dal door. 14 Toen de koning van Ai hen zag naderen, rukte hij onmiddellijk met al zijn mannen uit om Israël aan te vallen. Hij trok regelrecht naar het terrein dat uitziet op de Jordaanvallei. Hij wist echter niet dat zich achter de stad een troepenmacht schuilhield. 15 Jozua liet zich met heel Israël terugdringen. Ze sloegen op de vlucht in de richting van de woestijn, 16 en de inwoners van Ai zweepten elkaar op om hen na te jagen, maar door achter hen aan te gaan werden ze van de stad weggelokt. 17 Er bleef in Ai en Betel niet één man over die niet achter Israël aan ging, maar door de achtervolging in te zetten lieten ze de stad onbeschermd achter. 18 Toen zei de HEER tegen Jozua: ‘Strek je zwaard uit naar Ai, want ik geef je de stad in handen.’ Jozua strekte zijn zwaard uit naar Ai, 19 en op dat teken kwam de achterhoede onmiddellijk te voorschijn, stormde de stad binnen, nam haar in en stak haar in brand. 20 Toen de soldaten van Ai omkeken en zagen dat er uit de stad rook opsteeg, stonden ze zo verlamd van schrik dat ze niet in staat waren om nog te vluchten. Ook werden ze nu bestookt door het leger van Israël, dat niet langer naar de woestijn vluchtte. 21 Want toen Jozua en het leger zagen dat de achterhoede de stad had ingenomen en dat er rook uit opsteeg, keerden ze om en vielen het leger van Ai aan. 22 Tegelijkertijd werd het vanuit de stad door de achterhoede aangevallen, zodat het door de Israëlieten was omsingeld. Israël doodde de soldaten van Ai tot er niemand meer over was, 23 maar de koning van Ai namen ze levend gevangen en ze brachten hem naar Jozua. 24 Zo doodde Israël alle soldaten van Ai op de akkers en in de woestijn waar ze Israël hadden achtervolgd; ze werden omgebracht tot de laatste man. Daarna ging Israël opnieuw naar Ai en doodde het de rest van de bevolking. 25 Er stierven op die dag twaalfduizend mannen en vrouwen uit Ai, 26 want Jozua hield zijn zwaard uitgestrekt totdat alle inwoners van Ai waren gedood. 27 Maar het vee en de goederen van die stad maakte Israël voor zichzelf buit, zoals de HEER aan Jozua had opgedragen. 28 Jozua liet Ai in vlammen opgaan en maakte die stad voor eeuwig tot een ruïne. Deze is daar tot op de dag van vandaag. 29 De koning van Ai hing hij op aan een boom en hij liet hem hangen tot de avond. Pas bij zonsondergang gaf Jozua bevel het lijk van de boom te halen en het in de stadspoort neer te gooien. Daar bedolven ze hem onder een grote hoop stenen, en die is er tot op de dag van vandaag. (NBV)
Had dat niet anders gekund? Twaalf keer duizend mensen doden op één dag? Dat getal roept bij ons als het goed is afkeer en walging op. Maar twaalf keer duizend is in de Bijbel ook een symbolisch getal. Je kunt er uit lezen dat de bevolking van Ai op den duur niet meer als zelfstandig volk te kennen was. Ze waren opgegaan in Israël of Kanaän. Alleen een steenhoop, een puinhoop bleef over. Daaronder lag de Koning van Ai en een volk, een stam een stad was immers in Kanaän kenbaar aan de koning. Dat hadden alle volken. Allen Israël had niet zo’n Koning. Israël had een militair leider, Jozua, maar die handelde in opdracht van zijn God. Had het echt niet anders gekund? Was de verwoesting van Jericho niet voldoende geweest? Ai had immers ook al een keer van Israël gewonnen, toen had Israël de strijders van Ai onderschat en waren ze gedreven door hebzucht, dat had tot verlies geleid.
Het verhaal over Ai vertelt ons dus dat hebzucht tot verlies leidt. Verlies van Israël in de oorlog met Ai, verlies van Ai als ze niet de akkers, het land dat overvloeit van melk en honing, willen delen met dat volk van woestijnzwervers. Na Jericho waren ze bang geweest. Heel Kanaän was vervuld geweest van angst had Rachab aan Israël bevestigd. Maar door de eerste overwinning waren ze overmoedig geworden. Het is een verhaal dat zich vele malen in de menselijke geschiedenis heeft herhaald. Onderschatting, hebzucht, overschatting van eigen mogelijkheden, arrogantie, het klinkt altijd weer door in de verdediging en de beschrijving van menselijke oorlogen. Of het nu de oorlog in Vietnam was, de oorlogen om Koeweit en Irak of de huidige oorlog in Syrië en de oorlog tegen IS.
In onze moderne samenleving proberen we dit soort conflicten soms ook te beslechten met onderhandelingen. Die komen op gang als beide partijen geen belang denken te hebben bij een oorlog. Of ze zijn te bang voor elkaar, of ze wegen de sympathie die met onderhandelen tegenwoordig te verwerven is af tegen het leed dat elke oorlog kost. Soms staan we verbaasd over de weigeringen om te onderhandelen. Toen in 1948 de Algemene Vergadering instemde met een voorstel om het mandaatgebied Palestina te delen tussen de Joden en de Palestijnen hadden velen onderhandelingen verwacht. Die kwamen er niet, er werd een Joodse staat opgericht die in een oorlog haar grenzen vaststelde. Maar toen Palestijnen eindelijk akkoord gingen met het idee van twee staten in vrede naast elkaar, weigerde Israël nog steeds echt te onderhandelen, ze weigeren het nu opnieuw. De geschiedenis van Ai dreigt zich voortdurend te herhalen. Aan ons de oproep van Jezus van Nazareth om zelfs je vijanden desnoods lief te hebben. Met die oproep zullen we volken moeten benaderen. Elke dag mogen gelukkig onze eigen regering daartoe oproepen, ook vandaag weer.