Jeremia 8:18-23
18 ‘Mijn lach versluiert mijn verdriet, mijn hart is ziek. 19 Uit een ver land schreeuwt mijn volk om hulp: “Is de HEER niet op de Sion, oefent hij daar zijn koningschap niet uit?”’ ‘Waarom hebben ze mij met andere goden getergd, met nietige afgodsbeelden?’20 ‘De graanoogst is voorbij, de fruitoogst is geweest, en wij zijn niet gered.’21 ‘Getroffen ben ik door de wond van mijn volk, ik ga in het zwart gehuld, ontzetting grijpt mij aan. 22 Er is toch balsem in Gilead, daar zijn toch heelmeesters? Waarom geneest mijn volk dan niet? 23 Ach, was mijn hoofd maar een waterval, mijn oog een bron van tranen: dag en nacht zou ik huilen over de doden van mijn volk. (NBV)
Nood doet bidden is een spreekwoord dat we graag gebruiken bij rampen of vreselijke gebeurtenissen. Dan roepen we wel de hulp van God in. Als je er even over nadenkt dan snap je dat het te laat is om God om hulp te vragen als de ramp al is gebeurd. De dijken in Zeeland werden door mensen verwaarloosd in de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw en pas na de ramp in 1953 gingen we bidden. Al voor de tweede wereldoorlog waren er waarschuwingen maar zolang het goed gaat dan luisteren we niet naar waarschuwingen, de rijken zouden het meeste moeten bijdragen aan bescherming en die kun je toch niet blijven vragen? Wij zetten de rijken en de grote bedrijven liever op een voetstuk en nemen ze als voorbeeld voor ons leven. De Bijbel schrijft ons iets anders voor als richtlijn voor een menselijke samenleving.
Als we echt een samenleving willen waarin geen armen meer zijn, waar niemand voor zijn of haar tijd sterft, waar kinderen in vrede kunnen opgroeien en alle kans hebben zich te ontwikkelen dan zullen we anders moeten omgaan met bewondering en bezit. Bewondering voor mensen, rijke mensen, succesvolle mensen is eigenlijk het maken van afgodsbeelden. In de Bijbel wordt het woord idolen gebruikt en wij hebben zelfs wedstrijden in wie de beste idool kan zijn. Onze idolen zouden de zwakken en de armen moeten zijn. De vrouwen die als objecten worden gebruikt en bejegend. Iedereen zou daar tegen op moeten komen, mannen en vrouwen, jongeren en ouderen. Alle mensen die aan de kant van de samenleving worden gezet zouden onze aandacht moeten hebben, net zo lang dat we de samenleving zo hebben ingericht als in de richtlijnen voor de menselijke samenleving is aangewezen.
Hetzelfde geld voor bezit. Het hebben van veel bezit wordt gezien als een menselijke verdienste. Maar wie nauwkeurig kijkt naar de samenleving ziet dat hard werken soms veel oplevert maar soms ook veel ellende veroorzaakt. In de zwaarste beroepen zijn mensen het eerst versleten. Maar die zware beroepen leveren zeker niet de hoogste inkomens op. Rijkdom komt dus ergens anders vandaan. In de Bijbel staat dat we in elk geval net moeten doen of alles wat ons toevalt van God afkomstig is. Voor gelovigen in de God van Israël en zijn zoon Jezus van Nazaret is dat ook zo. Als je je rijkdom gekregen hebt dan mag je het ook teruggeven. Dat doe je door alles wat je hebt te delen met hen die niets hebben. In de dagen van Jeremia werden die richtlijnen vanuit Gilead verkondigd, daar waren de heelmeesters voor de bedreigingen. Maar tot verdriet van God luisterden de mensen niet. Laten wij God vreugde geven, door de zorg voor de minsten, het respect voor de vreemdelingen op ons te nemen, ook vandaag.