Ezechiël 20:13-26
13Â Maar ook in de woestijn was het volk van Israël opstandig. Ze hielden zich niet aan mijn wetten en negeerden mijn regels, die leven brengen aan iedereen die zich eraan houdt, en hielden de sabbat niet in ere. Daarom wilde ik daar in de woestijn mijn woede over hen uitstorten en hen vernietigen. 14Â Ik deed het niet, want ik wilde mijn naam niet ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe ik hen had weggeleid. 15Â Wel zwoer ik in de woestijn de eed dat ik hen niet naar het land zou brengen dat ik hun geven wilde, een land dat overvloeit van melk en honing, de parel onder de landen van de wereld. 16Â Ze leefden immers niet naar mijn voorschriften, ze negeerden mijn wetten en hielden zich niet aan de sabbat: hun hart ging uit naar hun afgoden. 17Â Toch richtte ik het volk niet te gronde, daar in de woestijn, ik vernietigde het niet, want ik had medelijden met hen. 18Â Ik zei daar tegen hun kinderen dat ze niet moesten leven volgens de wetten en regels van hun ouders, en zich niet moesten inlaten met hun afgoden: 19Â ‘Ik, de HEER, ben jullie God: onderhoud mijn wetten en regels, en leef ze na. 20Â Houd de sabbat in ere; dat zal voor jullie en mij het teken zijn waaraan te zien is dat ik, de HEER, jullie God ben.’ 21Â Maar ook hun kinderen gedroegen zich opstandig. Ze hielden zich niet aan mijn wetten en regels, die leven brengen aan iedereen die zich eraan houdt; ze volgden ze niet op. Ze hielden de sabbat niet in ere, en daarom wilde ik daar in de woestijn mijn toorn over hen uitstorten en mijn woede op hen koelen. 22Â Ik zag daarvan af, omdat ik mijn naam niet wilde ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe ik hen had weggeleid. 23Â Wel zwoer ik in de woestijn dat ik hen zou verspreiden onder vreemde volken en verstrooien in verre landen, 24Â omdat ze mijn regels en wetten negeerden en zich niet aan de sabbat hielden, maar de afgoden van hun ouders aanbaden. 25Â Ik gaf hun zelfs slechte wetten, en regels die leidden tot de dood. 26Â Met hun eigen offergaven maakte ik hen onrein, hun eerstgeboren kinderen liet ik hen offeren, opdat ze in ontzetting zouden beseffen dat ik de HEER ben.” (NBV)
Het is zo moeilijk om in vrijheid te leven, geen slaaf te worden van welke macht of kracht in de wereld dan ook. De God van Israël had de profeet opgedragen de oudsten die bij hem om raad waren gekomen nog eens de geschiedenis voor te houden. En de profeet doet dat netjes. Over het gouden kalf heeft hij het niet, maar wel over het besluit van de God van Israël dat de generatie die uitgetrokken was uit Egypte het beloofde land niet zou binnentrekken. Hun kinderen zouden dat land beërven. Die wisten niet van slavernij, die konden de samenleving inrichten zoals God dat bedoelt had. Een land maken waar iedereen zou zorgen dat iedereen mee zou kunnen doen, waar gedeeld werd van de oogst, waar recht en gerechtigheid zou heersten en waar geen andere goden zouden worden gediend dan de God van Israël. Maar ze konden de vrijheid niet aan. Ze hadden huisgoden en als het even zo uitkwam de Baäls en Asjeera’s van de volken van Kanaän. Ze eigenden zich zilver en goud toe bij de verovering van het land. En ze hielden de Sabbat niet.
Wie oppervlakkig de tekst leest krijgt gemakkelijk de indruk dat de Profeet nog even de reis door de woestijn oplepelt. Maar de oudsten weten wel beter. Zij weten waarom zij in ballingschap moeten leven. Waarom de lieren in de wilgen hangen en ze moeten huilen als ze aan Jeruzalem moeten denken. Samen zullen ze Psalm 137 gezongen hebben. In een oprecht verlangen weer een eigen land te bewonen, een eigen volk te kunnen zijn. Maar ze horen van kinderoffers, ze horen de echo’s van de verwijten die profeten als Jeremia en Jesaja hadden gemaakt, de waarschuwingen van Hosea en Micha en al die anderen die in profetenscholen probeerden het geloof van Israël in een wereld van vrede en recht overeind te houden. Maar nog steeds hielden ze de Sabbat niet. In de dagen van de ballingschap werd uiterlijk vertoon belangrijk. Ze moesten de spijswetten weer houden, ook al zou dat betekenen dat ze zoals Daniël en zijn vrienden alleen maar groente konden eten. Ze moesten de Sabbat weer houden, al het werk een hele dag lang staken. In ballingschap was dat echt staken tegen de machthebbers in.
Waarom was dat uiterlijk vertoon zo belangrijk? Konden ze met een uiterlijke religie de genade van de God van Israël verkrijgen? Nee toch? Nee inderdaad niet. Die God had zijn handen afgetrokken van dit volk. Dit volk dat zelfs de meest kwade regels had ingevoerd, het offeren in het vuur van levende kinderen. de Profeet wijst er op dat ook toen de God van Israël het volk had laten gaan. Zelf had het volk tot inkeer moeten komen en beseffen dat de God van Israël zulke offers niet vraagt. Niet gevraagd had van Abraham, al was het voor de aartsvader een harde proef geweest. Maar God had het ook niet gevraagd van de slaven in Egypte die het bloed van een lam aan de deurposten mochten smeren om te voorkomen dat hun eerstgeborenen de dood vonden. Ze hadden niet geluisterd. En zouden ze nu naar raad luisteren? Ook in onze dagen laten we ons zo gemakkelijk slaaf maken, slaaf van produceren en consumeren. Een zondag als Sabbat voor heel het volk? Ouderwets en religie. Maar de Zondag is er niet voor God, die rust zelf wel, de zondag is er voor de mensen die zich uitputten maar voor een rechtvaardige samenleving, voor delen van wat is toegevallen geen tijd meer hebben. Wij lopen liever de hypes achterna, de goden van klatergoud die vandaag schitteren maar morgen vergeten zijn. De raad die we kunnen krijgen ligt in heel dat verhaal van Israël. Waar ging het goed en waar ging het fout. Wie echt wil ziet hoe het zit en zorgt dat het vandaag nog anders gaat in deze wereld.