Jeremia 23:9-24
9 ¶ Over de profeten. ‘Gebroken ben ik, heel mijn lichaam beeft, ik lijk wel dronken, beneveld door wijn-door toedoen van de HEER, door zijn heilige woorden.’ 10 ‘Overal is ontrouw, heel het land zucht onder de vloek, verdroogd is het groen in de woestijn. Ieder vliegt af op het kwaad en vindt zijn kracht in onrecht. 11 Want profeten en priesters zijn verdorven, zelfs in mijn tempel moet ik hun wangedrag aanzien- spreekt de HEER. 12 Daarom zal hun weg een glibberig pad zijn, ze struikelen in het duister, en komen ten val. Als ik met hen afreken, tref ik hen met onheil-spreekt de HEER. 13 Bij Samaria’s profeten zag ik ongehoorde dingen: ze lieten zich door Baäl leiden en misleidden Israël, mijn volk. 14 Bij Jeruzalems profeten zie ik gruwelijke dingen: overspel! leugen op leugen! Zij steunen de boosdoeners, zodat die niet breken met hun kwalijke praktijken. Iedereen is even slecht geworden als de inwoners van Sodom en Gomorra. 15 Daarom-dit zegt de HEER van de hemelse machten over de profeten: Ik geef hun alsem te eten en giftig water te drinken, want de profeten van Jeruzalem hebben heel het land met hun verdorvenheid besmet. 16 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Luister niet naar wat de profeten jullie verkondigen. Ze geven jullie valse hoop. Hun visioenen zijn hun eigen verzinsels, ze komen niet van de HEER. 17 Tegen hen die mij minachten durven ze te zeggen: “De HEER zegt dat het jullie goed zal gaan.” En tegen ieder die zich door zijn koppige hart laat leiden zeggen ze: “Nee, onheil blijft je bespaard.” 18 Wie het raadsbesluit van de HEER kreeg toevertrouwd, moet zijn woorden in zich opnemen en gehoorzamen. Wie goed naar zijn woorden geluisterd heeft, heeft ze ook begrepen. 19 De HEER zendt een woedende wind, een razende storm treft de verdorvenen. 20 Zijn brandende toorn komt niet tot bedaren voor hij zijn plan geheel heeft uitgevoerd. Eens zullen jullie dat ten volle begrijpen. 21 Ik heb die profeten niet gezonden, toch rennen zij of zij mijn boden waren. Ik heb niet tot hen gesproken, toch spreken zij of zij profeten waren. 22 Hadden ze mijn raadsbesluit vernomen, dan hadden ze mijn volk mijn woorden laten horen, het opgeroepen zijn verdorven levenswandel op te geven, te breken met zijn kwalijke praktijken. 23 Ben ik alleen een God van dichtbij, ben ik niet ook een God van ver? spreekt de HEER. 24 Als iemand zich verbergt, zou ik hem dan niet zien? spreekt de HEER. Ben ik niet overal, in de hemel en op aarde? spreekt de HEER. (NBV)
Er zijn twee soorten profeten. De een legt alle verantwoordelijkheid bij God. Alles wat je overkomt en alles wat er in je leven gebeurt ligt aan God. Gaat het je goed dan wordt je beloond voor je geloof en gaat het je slecht dan geloof je niet genoeg. De andere profeet legt alle verantwoordelijkheid bij de mens. Als het je goed gaat is het de vraag wat je daar mee doet. Gaat het je niet goed is de vraag of je nog op God blijft vertrouwen. De eerste manier van geloven is de Heidense manier van geloven. De mens is nietig en klein en deugt eigenlijk ook niet en moet dus diep door het stof voor zijn, of haar, God. Fraaie gewaden, plechtige taal, vrome liederen, lange gebeden maken duidelijk hoeveel je gelooft. Het is de verticale manier van geloven. God is boven, hoog verheven en jij bent klein en nietig, aards en aan de aarde gebonden. De tweede manier van geloven is wat Jeremia ziet als de ware manier van geloven. God heeft een verbond gesloten. Jij hebt in dat verbond de taak je naaste lief te hebben als jezelf, dat maakt God pas groot, want God maakt het je mogelijk de naaste lief te hebben.
In Israël was profeet een beroep. Wij kennen profeten alleen uit de boeken die door hen en over hen zijn geschreven. Maar regelmatig kom je in die boeken profeten tegen die voor ons onbekend zijn gebleven. Die profeten hadden kennelijk tot taak het volk duidelijk te maken hoe te handelen in de situatie van alle dag. En daarbij ging het fout. Want de richtlijnen voor een menselijke samenleving die het volk in de woestijn had gekregen golden kennelijk niet meer voor het volk dat afhankelijk was van oogst en vruchtbaarheid van het land. Daar gingen die richtlijnen ook maar gedeeltelijk over. Die richtlijnen schreven voor dat je af en toe een jaar lang de grond met rust te laten. Zoiets als wij boeren beperkingen opleggen om mest uit te rijden omdat het schadelijk is, ook voor het boerenbedrijf. Die richtlijnen waren een mooi ideaal en als God het je eens mogelijk zou maken om ze te houden dan zou dat mooi zijn maar in de praktijk mag je toch ook wel eens van een andere partner genieten, hoef je alle winst die je maakt toch niet weg te geven aan de armen die kennelijk niet hun best hebben gedaan, hoef je toch niet alles over te hebben om zieken te genezen en noem maar op.
God is hoog verheven en ver van het aardse gewoel. Die God moet je op aarde zichtbaar maken, beelden zijn een manier, maar ook mensen die uitzonderlijk presteren kan je als goddelijk beschouwen. Zelf moet je je aan die God overgeven. Ogen dicht en handen gevouwen. God is inderdaad hoog verweven en ver weg. Wij hebben God niet in onze binnenzak, ook al zit er een Bijbel in de binnenzak. Maar die God van ons is een door en door menselijke God. Die God kan het niet hebben dat mensen onrecht wordt aangedaan, dat er niet voor mensen gezorgd wordt die zorg nodig hebben, dat mensen geweld tegen elkaar plegen. Die God is ons dus tegelijk heel nabij. Dat verbond van heb je naaste lief snapt iedereen eigenlijk wel. En als je je ogen open doet dat zie je mensen die aan de kant worden geschoven, de mensen die gehandicapt zijn, die niet zo slim zijn, die een andere afkomst hebben als de meerderheid, die geloven of anders geloven als de meesten. God roept ons volgens Jeremia op te houden met al dat uiterlijke religieuze vertoon maar ons weer te richten op onze naaste en die te behandelen zoals we zelf behandeld zouden willen worden. Daar kunnen we elk moment weer opnieuw mee beginnen.