Jesaja 33:1-16
1 ¶ Wee de verwoester, zelf nooit verwoest, en de verrader, nog nooit verraden. Wanneer er een eind komt aan je verwoesten, dan word je zelf verwoest, en wanneer er een eind komt aan je verraad, dan word je zelf verraden. 2 O HEER, wees ons genadig, op u vestigen wij onze hoop. Wees ons tot steun, iedere dag opnieuw, red ons in tijden van nood. 3 Voor uw schrikwekkend tumult slaan de volken op de vlucht, wanneer u zich verheft stuiven ze uiteen. 4 De buit wordt bijeengebracht zoals sprinkhanen dat doen, men stort zich erop als een sprinkhanenzwerm. 5 Hoog verheven is de HEER, hij woont hoog hierboven. Hij vult Sion met recht en gerechtigheid. 6 Hij is ons houvast, zolang wij leven. Wijsheid en toewijding leiden tot redding, eerbied voor de HEER is Sions rijkdom. 7 Nu nog schreeuwt Ariël het uit en wenen vredeboden bittere tranen. 8 De wegen liggen verlaten, op de paden bevindt zich niemand meer. Verdragen worden verbroken, getuigen niet meer geloofd, geen mens staat nog in achting. 9 Het land verdroogt en verdort, de Libanon is onteerd en verwelkt; de Saron is een wildernis geworden, Basan en de Karmel zijn kaalgeslagen. 10 Nu zal ik opstaan, zegt de HEER, nu zal ik mij trots verheffen, fier richt ik mij op. 11 Jullie zijn zwanger van dor gras en wat jullie baren is kaf; jullie geest is een vuur dat jullie zelf verteren zal. 12 De volken zullen branden als in een kalkoven, in vlammen opgaan als weggekapte doornstruiken. 13 ¶ Jullie die ver weg wonen, hoor wat ik gedaan heb, en jullie dichtbij, erken mijn kracht.14 De zondaars in Sion sidderen, de goddelozen worden door angst bevangen: ‘Wie van ons kan wonen in verterend vuur? Wie kan wonen in vuur dat eeuwig brandt?’ 15 Wie rechtvaardig leeft en de waarheid spreekt, wie woekerwinst door afpersing weigert, wie aangeboden steekpenningen afwijst, wie niet wil toehoren als een moord wordt beraamd, wie niet kan aanzien hoe het kwaad geschiedt- 16 hij zal hoog hierboven wonen, veilig in de onneembare rotsburcht; in zijn brood wordt voorzien, aan water is nooit gebrek. (NBV)
Er zijn van die boeven die gemakkelijk met hun daden weg lijken te kunnen komen. Soms worden ze zelfs een soort helden doordat ze kunnen ontkomen aan een overheid naar wie verder iedereen luistert omdat het nu eenmaal de gewenste rechtvaardigheid brengt. Het lijkt allemaal mooi en spannend en de daders zijn ongrijpbaar en onverwoestbaar. Maar zelfs oorlogsmisdadigers uit de Tweede Wereldoorlog worden nog 70 jaar na hun misdaden achtervolgd om hun slachtoffers gerechtigheid te brengen en ze sterven terwijl ze zich bedreigd met geweld en gevangenschap moeten voelen. Zo zal het ook gaan met die zogenaamde helden die misdrijven hebben begaan. Er komt een dag dat er ook met hen afgerekend zal worden en dat ook zij hun gerechte straf zullen ondergaan.
De schrijver van het gedeelte dat we vandaag lezen zet zijn hoop op de God van Israël. Jeruzalem wordt bedreigd, het volk staat aan de vooravond van de ballingschap. Er zijn nog herinneringen aan verhalen over belegeraars die op de vlucht sloegen voor een plotseling rumoer, een geluid van valwinden of onweersstormen. Of een geluid van brekende kruiken en schreeuwende soldaten zoals bij Gideon. Ook nu zou een dergelijk tumult het benarde volk uitkomst kunnen bieden. Maar nog zijn de belegeraars in de meerderheid. De oogsten worden door hen geroofd. Dat doet de profeet denken aan de Wet van de God van Israël, die oogst was bestemd om te delen, te delen bij de Tempel op de berg Sion met de armen, met de levieten en zelfs met de vreemdelingen uit landen die op dit moment hun kampement voor Jeruzalem hebben opgeslagen.
Ook al schreeuwt Jeruzalem, hier aangeduid als Ariël, het uit in opperste wanhoop, het inzicht in de Wet van heb uw naaste lief, de manier om God lief te hebben boven alles zou toch de kracht van het volk moeten zijn. Alle landen die rond Israël liggen zijn al verwoest door de vijand die Jeruzalem belegerd. Nu wordt het tijd dat God opstaat tegen alle ellende. En het vertrouwen is zo groot dat de profeet er al van uit gaat dat God dat al doet. Het ligt aan het volk, heeft de God van Israël nog een volk? Een vraag die ook wij ons vandaag mogen stellen. Lossen we de crisis op door steeds zwaardere lasten, of brengen we recht en gerechtigheid door het delen met de rijken steeds dwingender ook aan de rijken op te leggen. Maken we een samenleving van delen met elkaar, delen van onze oogsten ook, of maken we een samenleving van ieder voor zich, waar het recht van de sterkste zegeviert? Elke dag opnieuw mogen we kiezen voor de samenleving van de God van Israël. Zo zal dan ook onze crisis overgaan, als we voor zijn weg kiezen, ook vandaag weer.