2 Kronieken 9:13-31
13 ¶ Koning Salomo ontving jaarlijks zeshonderdzesenzestig talent goud, 14 nog afgezien van het goud dat de handelskaravanen meebrachten. Ook de Arabische vorsten en de stadhouders van Israël droegen goud en zilver aan Salomo af. 15 De koning liet tweehonderd grote schilden maken van gedreven goud; in één zo’n schild werd zeshonderd sjekel gedreven goud verwerkt. 16 En ook nog driehonderd kleinere schilden van gedreven goud; in één zo’n schild werd driehonderd sjekel goud verwerkt. Deze schilden liet hij opstellen in de hal die het Woud van de Libanon werd genoemd. 17 Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd verguld met zuiver goud. 18 Zes treden leidden naar de troon, waaraan ook een gouden voetenbank was bevestigd en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen 19 en op de zes treden stonden er twaalf, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt. 20 Al het drinkgerei van koning Salomo was van goud en al het andere vaatwerk in het Woud van de Libanon was verguld, want aan zilver hechtte men in de tijd van Salomo geen bijzondere waarde.
21Â De koning beschikte namelijk over een handelsvloot die, bemand door zeelieden van Churam, op Tarsis voer en eens in de drie jaar binnenliep met een lading goud, zilver, olifantstanden, apen en pauwen. 22Â Koning Salomo overtrof alle andere koningen op aarde in rijkdom en wijsheid. 23Â Van heinde en ver kwamen koningen naar Salomo toe om te luisteren naar de wijsheid waarmee God hem vervuld had. 24Â En allemaal brachten ze geschenken mee: zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapens, reukwerk, paarden en muildieren. Dat ging zo jaar in jaar uit. 25Â Salomo beschikte over vierduizend stalplaatsen voor paarden en wagens, en over twaalfduizend wagenmenners. Die waren deels bij de koning in Jeruzalem ondergebracht en deels in garnizoenssteden verspreid over het land. 26Â Salomo had de heerschappij over alle koningen tussen de Eufraat en het land van de Filistijnen, en tot aan de grens met Egypte. 27Â Dankzij koning Salomo was zilver in Jeruzalem even gewoon als steen, en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland. 28Â Paarden werden voor Salomo aangevoerd uit Egypte en verschillende andere landen.
29Â Verdere bijzonderheden over Salomo zijn van begin tot eind opgetekend in de geschriften van de profeet Natan, in de profetie van Achia uit Silo en in de visioenen van de ziener Jedo over Jerobeam, de zoon van Nebat. 30Â Veertig jaar regeerde Salomo vanuit Jeruzalem over heel Israël, 31Â tot hij bij zijn voorouders te ruste ging. Hij werd begraven in de Davidsburcht, en zijn zoon Rechabeam volgde hem op. (NBV)
Genoeg over Salomo. Er valt nog veel over deze Koning te vertellen maar dan moet je maar de geschriften van de profeet Natan lezen of de prefetie van Achia uit Silo of in de visioenen van de ziener Jedo over Jerobeam, de zoon van Nebat. Daar staat de rest van het verhaal in. Die boeken zijn verloren gegaan. Bijna zou je zeggen “helaas” Maar zo is het niet. Wie zich afvraagt waarom er eigenlijk zo weinig over de tweede twintig jaar van de regering in het boek Kronieken staat heeft hier het antwoord. In dit boek staat het belangrijkste, dat waar het echt over moet gaan. Ten eerste de Tempelbouw, over die twintig jaar wordt uitgebreid vertelt. Daar waren de eerste lezers van de Kronieken ook mee bezig. Ze zullen zich af en toe best afgevraagd hebben waar ze het allemaal voor doen, er was immers veel weerstand tegen de herbouw van de Tempel onder leiding van Ezra en Nehemia.
De schrijver van de Kronieken geeft het antwoord. Als je de Tempel, met de richtlijnen voor de menselijke samenleving, centraal stelt in je samenleving dan groeit je land in rijkdom en aanzien. Dat wordt je zo rijk dat zilver weinig meer waard is. Stel je dat eens voor, zilver niks meer waard. Voor ons bijna onvoorstelbaar. Voor de Bijbel niet, in de Bijbel is het zelfs niet onbestaanbaar dat goud niks meer waard is. In een nieuw Jeruzalem zullen de straten van goud zijn, we kunnen van goud gewoon straatstenen maken, meer is het niet waard. De rijkdom die we hebben komt van de God van Israël. Als iedereen dat zou beseffen en bereid zou zijn te delen van wat God geeft dan hoeven we niet steeds meer en nog meer, dan hebben we altijd genoeg.En in een samenleving die rust op recht en gerechtigheid straalt het als een licht dat niet verborgen kan blijven. Jeruzalem wordt een stad waar alle volken naar kijken, van heinde en verre komen de Koningen van de wereld naar Salomo die de vreze voor God als begin van alle wijsheid kent.
En denk niet dat die Koningen op het idee komen dat ze die rijkdom wel zouden kunnen stelen. Paarden en wagens in overvloed, een gastenhuis met duizend gouden schilden. Elke stad kende een eigen garnizoen dat voor de veiligheid moest zorgen. Dat is het vooruitzicht dat aan de bouwers van Jeruzalem wordt geschilderd. Dat vooruitzicht ligt in hun verleden. We kennen het dus al, we kunnen het ons voorstellen. Zo weten wij wat een land is dat in vrede leeft, dat is ons land, een vrede die we kunnen verspreiden, tot aan de einden der aarde is ons opgedragen. Wij weten wat zorg en aandacht opleveren. De gemiddelde leeftijd in ons land is in de laatste honderd jaar bijna verdubbeld. Dat streven naar vrede, recht en gerechtigheid, naar delen van wat God ons geeft mogen we dus nooit opgeven, geen dag.