1 Kronieken 28:1-10
1 ¶ David riep alle leiders van Israël in Jeruzalem bijeen: de stamhoofden, de hoofden van dienst, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man, de opzichters over het vee en de bezittingen van de koning en zijn zonen, de kamerheren, de helden, kortom alle invloedrijke personen. 2 Koning David ging staan en zei: ‘Mijn broeders, mijn volk, hoor mij aan. Ik had graag zelf een tempel gebouwd waarin de ark van het verbond met de HEER, de voetenbank van onze God, een rustplaats zou vinden. Ik was al met de voorbereidingen begonnen, 3 maar God zei tegen mij: “Jij zult voor mijn naam geen huis bouwen, want je hebt oorlogen gevoerd en bloed vergoten.” 4 De HEER, de God van Israël, heeft uit heel de familie van mijn vader juist mij gekozen om voor altijd koning van Israël te zijn. Hij koos immers Juda als leider, en uit de stam Juda de familie van mijn vader, en uit de zonen van mijn vader verkoos hij mij als koning van heel Israël. 5 En uit al mijn zonen-de HEER heeft mij immers veel zonen gegeven-verkoos hij mijn zoon Salomo om plaats te nemen op de troon van de heerschappij van de HEER over Israël. 6 Hij zei me: “Je zoon Salomo, die zal voor mij een tempel en tempelhoven bouwen. Hem heb ik als mijn zoon verkozen, voor hem zal ik een vader zijn. 7 En als hij mijn geboden en voorschriften steeds zo nauwgezet blijft naleven als hij nu doet, zal ik zijn koningschap voor altijd bestendigen.” 8 Welnu, ten aanschouwen van heel Israël, de gemeenschap van de HEER, en ten aanhoren van onze God, draag ik u op: houd u aan de geboden van de HEER, uw God, en richt u ernaar, opdat u dit goede land in bezit mag houden en het voor altijd aan uw nakomelingen kunt nalaten. 9 En jij, Salomo, mijn zoon, wees ontvankelijk voor de God van je vader en dien hem met volle overgave. Want de HEER onderzoekt alle harten en kent alle verlangens en gedachten. Als je hem zoekt, zul je hem vinden; als je hem verlaat, zal hij je voor eeuwig verstoten. 10 Zie, de HEER heeft jou uitgekozen om een tempel te bouwen die hem als heiligdom zal dienen. Ga dus vastberaden aan het werk.’ (NBV)
Het is wel heel lang geleden dat we in het dagelijks leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap de boeken 1 en 2 Kronieken zijn tegengekomen. Er zijn twee verzamelingen verhalen over de geschiedenis van het volk Israël onder de Koningen. De boeken 1 en 2 Koningen en de boeken 1 en 2 Kronieken. Die boeken verschillen soms opmerkelijk. Maar de Bijbel is dan ook geen geschiedenisboek maar een boek over het omgaan van God met de mensen en de mensen met God. Vandaag een verhaal over het ontstaan van de Tempel van Salomo zo lijkt het. Maar het is ook een verhaal over het gebod “Gij zult niet doden” zoals dat in de zogenaamde 10 geboden voorkomt. Het is een richtlijn voor het volk die niet zonder gevolgen verwaarloosd kan worden. Ook het Christendom beschouwt deze 10 geboden als de grondregel om de richting te vinden waar het goede te vinden is om het kwade te bestrijden. Daarom is dit verhaal zeker in onze dagen van belang om eens bij stil te staan.
Hoofdpersoon in het verhaal van vandaag is David. Koning David was een man naar Gods hart wordt over hem verteld. En wie de verhalen over David kent weet dat deze voortdurend in de bres sprong voor zijn volk. Hij weigerde Koning Saul te doden toen deze jacht op hem maakte. Toen hij had moeten vluchten naar de Filistijnen weigerde hij oorlog te gaan voeren met zijn landgenoten. Toch heeft hij vele oorlogen moeten voeren om het land Israël voorgoed te verlossen van de jaarlijkse plunderingen door de Filistijnen. Hij had hun steden veroverd en daar garnizoenen gelegerd die de Filistijnen er blijvend van weerhielden weer op jacht naar de oogst van de Israëlieten te gaan. Het succes in al die oorlogen schreef hij toe aan zijn trouw aan de God van Israël. Die trouw bewees hij ook door de angst van het verbond naar het centrum van het land te brengen. Jeruzalem, dat was de hoofdstad en daar hoorde de God van Israël in het centrum te staan. Die 10 geboden in de Ark van het verbond, moesten daar het centrum vormen.
Maar verder mocht David niet gaan. Hij had oorlog gevoerd en bloed vergoten. Voor ons lijkt het of er twee keer hetzelfde staat. Als je oorlog voert dan kun je immers niet anders dan bloed vergieten. Maar in dit zinnetje wordt ook nog eens de afkomst van Salomo in herinnering gebracht. Salomo was een van de vele zonen van David. Geboren uit het huwelijk met Batseba. Die had David al bemint toen ze nog de vrouw was van Uria. Deze was gesneuveld in een oorlog nadat David zijn generaal had gevraagd om Uria in de voorhoede van de aanval te zetten. De begeerte van David naar de vrouw van zijn naaste had al zijn trouw aan de God van Israël te niet gedaan. Hij mocht geen Tempel bouwen en zijn kennelijk zeer vrome zoon wel. Die zoon voerde geen oorlogen met buurlanden maar zorgde er voor dat ze vrienden werden. En daar ligt ook het belang voor ons. Wij voeren oorlogen? Wij zijn vrienden met landen waar de mensenrechten ernstig geschonden worden. Wat we uit onze geschiedenis zouden kunnen leren is dat onderdrukking en geweld altijd tot vluchtelingen naar Nederland zullen leiden. Voor we oorlog moeten gaan voeren zullen we dus de onderdrukkers en dictators moeten aanspreken en samen met de volken bestrijden. Dan komen die 10 geboden ook voor ons pas centraal te staan.