Jesaja 10:5-19
5 ¶ Wee Assyrië, gesel van mijn toorn, stok waarmee ik in mijn woede sla. 6 Je koning zend ik naar een goddeloos volk, ik stuur hem af op het volk dat mij tergde, om te plunderen en te roven en buit te behalen, en hen te vertrappen als vuil op straat. 7 Maar zo heeft hij dat niet bedoeld, hij heeft iets anders in de zin, hij streeft naar de ondergang van talloze volken. 8 Hij zegt: ‘Zijn mijn aanvoerders niet machtig als koningen? 9 Is het Kalno niet vergaan als Karkemis? En Hamat als Arpad? Samaria als Damascus? 10 Ik heb de hand gelegd op koninkrijken vol afgoden, rijker aan beelden dan Jeruzalem en Samaria. 11 Samaria met zijn afgoden heb ik vernietigd, zou ik niet hetzelfde kunnen doen met Jeruzalem en zijn gruwelijke beelden?’ 12 Maar zodra de Heer heeft afgerekend met de Sion en zich op Jeruzalem gewroken heeft, zal hij de koning van Assyrië straffen om zijn hoogmoedige houding en trotse blik. 13 Want deze beweerde: ‘Op eigen kracht heb ik dit gedaan, in mijn grote wijsheid-want ik ben wijs! Ik heb grenzen verlegd en volken geplunderd, door mijn macht heb ik hen in het stof doen bijten. 14 Zoals iemand een vogelnest vindt, zo vond ik de rijkdom van die volken, en zoals iemand verlaten eieren verzamelt, zo nam ik heel de aarde in mijn handen. Er was niemand meer die zijn vleugels bewoog of die zijn snavel opende om te tjilpen.’15 Schept een bijl op tegen wie ermee hakt? Verheft een zaag zich boven wie hem hanteert? Alsof de scepter heerst over wie hem vastheeft, alsof de stok optilt wie hem omhooghoudt! 16 Daarom laat God, de HEER van de hemelse machten, zijn weldoorvoede volk vermageren, hij verteert hun welvaart als door een groot vuur. 17 Het licht van Israël zal een vlam worden, de Heilige van Israël een vuur; op één dag verbrandt en verteert het de dorens en distels van zijn volk. 18 De weelde van hun wouden en wijngaarden vernietigt hij, met alles wat daar leeft; het volk zal zijn als een zieke die wegkwijnt. 19 Wat blijft over van zijn bossen? Enkele bomen, een kind kan ze tellen. (NBV)
De Profeet Jesaja heeft vanuit de Tempel in Jeruzalem de wereld bekeken op de manier waarop God naar de wereld zou kijken volgens de eerste boeken van de Bijbel. Hij zag hoe koningen van Israël en Juda zich meer bekommerden om de bondgenootschappen die ze in het internationale krachtenveld konden sluiten dan om recht en gerechtigheid voor de armsten in hun land. De verdeeldheid tussen arm en rijk in een land verzwakt een land en een zwak land is een gemakkelijke prooi voor rijke en machtige landen. We kennen dat uit de geschiedenis tot op de dag van vandaag. In de tijd van Jesaja was Assyrië het machtigste land. Het ligt dan voor de hand te denken dat er een dag komt dat Assyrië al die zwakke ruziënde landjes wel zou innemen en bezetten. Zo gaat dat nu eenmaal in de geschiedenis. Jesaja noemt een groot aantal steden in Syrië-Palestina die in de loop van de achtste eeuw voor Christus door Assyrië zijn ingenomen. En Juda zal dan wel het laatste landje zijn, dat zou het dan ook worden. Jesaja zegt er echter nog iets bij. De afvalligheid van het volk maakt dat Assyrië niet zomaar zelf de sterkste is geworden maar dat het een instrument van de Allerhoogste is geworden.
God laat zien wat er gebeurd als onrecht de overhand krijgt op het recht voor de armsten, als macht sterker is dan de zorg voor de onmachtigen, dan ga je als volk ten onder. Maar de hoogmoed van Assyrië maakt dat het zelf ook ten onder zal gaan. Assyrië doet als het er op aankomt niet anders dan al die andere landen. Ook bij haar is het recht voor de armsten ver te zoeken. En dan komt Jesaja met een reeks spreekwoorden die uitdrukken dat een sterk gereedschap nog steeds een hand nodig heeft om het te sturen. Niet de kracht van de bijl maakt dat er mee gehakt wordt maar de gebruiker van de bijl. Het gedeelte van vandaag sluit met de vraag wat er overblijft van de bossen. In de Heidense godsdiensten rond Israël, godsdiensten waarvoor Israël graag de God van Israël in de steek lieten, waren er Heilige bossen die aanbeden werden om de ramp af te wenden. Dat hielp dus niet. De strijd tussen macht en gerechtigheid en bondgenootschappen tussen landen op basis van sterkte en voordeel kennen wij in onze dagen ook.
Ze speelt zelfs een rol in het wereldwijde klimaatdebat. Ook daar speelt de vraag of rijke landen willen delen van hun rijkdom en niet de arme landen de rekening van bovenmatig gebruik en verspilling van grondstoffen willen laten betalen. Maar de wens om eigen winsten en rijkdom te behouden heeft ook tot gevolg dat eigen voordeel het aangaan van bondgenootschappen bepaald. Nederland zal echt niet de Europese landen in de steek laten om zich te scharen achter gerechtvaardigde eisen van Afrikaanse en Zuid Amerikaanse landen en de Europese landen zetten geen stap in het afbouwen van tolmuren, het beperken van verspilling en vervuiling en het steunen van arme landen als ook niet de Verenigde Staten en China dezelfde stappen zetten. Van echt delen, van echte bekommernis met de armste slachtoffers van een verspillingseconomie, is geen sprake. Daar zijn al die mensen voor nodig die zelf maatregelen nemen. Mensen die zorgen voor Fair Trade winkels, in hun huis aan energiebesparing doen en minder vlees eten. Zij laten zien en horen wat delen met hun wereldwijde broeders en zusters betekent. Dat delen zal dan ook echt helpen.