Genesis 46:28”“47:12
28 ¶ Jakob had Juda vooruitgestuurd naar Jozef, om van hem te horen welke weg naar Gosen leidde. Toen Jakob en zijn familie in Gosen waren aangekomen, 29 spande Jozef zijn wagen in en reed daarnaartoe, zijn vader Israël tegemoet. Toen hij eindelijk voor zijn vader stond, viel hij hem om de hals en huilde langdurig. 30 En Israël zei tegen Jozef: ‘Nu ik jou levend en wel heb teruggezien, kan ik sterven.’ 31 Jozef zei tegen zijn broers en zijn verdere familieleden: ‘Ik ga nu de farao op de hoogte brengen. Ik zal tegen hem zeggen: “Mijn broers en mijn andere familieleden zijn uit Kanaän naar mij toe gekomen. 32 Het zijn altijd schaapherders en veefokkers geweest, en ze hebben hun schapen en geiten en hun runderen meegebracht en alles wat ze verder maar bezitten.” 33 Als de farao jullie ontbiedt en naar je beroep vraagt, 34 dan moeten jullie hem beleefd antwoorden dat jullie al van jongs af aan veefokkers zijn, net als jullie voorouders. Dan zullen jullie je wel hier in Gosen mogen vestigen, want de Egyptenaren hebben een afschuw van schaapherders.’ 1 ¶ Daarop ging Jozef naar de farao en deelde hem mee dat zijn vader en broers uit Kanaän waren gekomen, met hun schapen, geiten en runderen en met alles wat ze verder bezaten, en dat ze nu in Gosen waren. 2 Vijf van zijn broers had hij meegenomen en hij stelde hen aan de farao voor. 3 ‘Wat is uw beroep?’ vroeg de farao, en zij antwoordden: ‘Wij zijn schaapherders, net als onze voorouders.’ 4 En ze vervolgden: ‘Uw dienaren zijn hierheen gekomen om een tijdlang in dit land te wonen, want er is in Kanaän geen weidegrond meer voor onze schapen en geiten; zo erg is de hongersnood daar. Geef uw dienaren daarom toestemming om in Gosen te gaan wonen.’ 5 Toen zei de farao tegen Jozef: ‘Nu uw vader en uw broers naar u toe zijn gekomen, 6 kunnen ze in Egypte blijven. Laat hen in het beste deel van het land wonen, laten ze zich in Gosen vestigen. En zijn er mannen bij die, naar u weet, hun vak verstaan, belast die dan met het toezicht over mijn veestapel.’ 7 Hierna bracht Jozef zijn vader Jakob bij de farao en stelde hem aan de farao voor. Jakob begroette hem met een zegenwens. 8 De farao vroeg hem naar zijn leeftijd 9 en Jakob antwoordde: ‘Honderddertig jaar heb ik nu op aarde rondgezworven. Mijn leven, dat ellendig is geweest, heeft nog maar kort geduurd, ik heb nog niet zo lang op aarde rondgezworven als mijn voorouders.’ 10 Toen nam Jakob met een zegenwens afscheid van de farao. 11 Jozef gaf zijn vader en zijn broers een stuk grond in het beste deel van Egypte, in Rameses, zodat ze zich daar konden vestigen, zoals de farao had gezegd. 12 Hij voorzag zijn vader en zijn broers en heel zijn verdere familie van voedsel, zoveel als zij en hun kinderen maar nodig hadden. (NBV)
Juda was dus echt de plaatsvervangend leider geworden, de eerstgeborene met voorbijgaan van Ruben. In de Bijbel worden vanzelfsprekende maatschappelijke posities nu eenmaal voortdurend omver geworpen. Veel later zal blijken dat ook een erfelijk koningschap nergens op zal uitlopen, maar in de geschiedenis van Israel nemen de eerstgeborenen een bijzondere positie in. Jacob zelf was immers ook niet de eerstgeborene, toch nam hij de erfenis van Izaak over en zette de droom van Abraham voort. Ook Juda was niet de eerstgeborene en veel later werd zijn stam de belangrijkste, dat begint hier. Jozef bereikt inmiddels de hoogste positie. Het Hebreeuwse woord voor wagen dat hier wordt gebruikt kan ook vertaald worden met zonnewagen, koningswagen of strijdwagen. Neem maar aan dat die Jozef zijn voornaamste wagen heeft gebruikt om zijn vader te begroeten. Dat land Gosen dat Jozef hen had toegewezen lag in de delta van Egypte. Het was vruchtbaar grasland. De Egyptenaren zelf hadden er weinig aan, zij waren landbouwers, maar voor de vee telende Hebreeën was het nuttig land. Die veetelers stinken overigens. Daarom moeten de Hebreeuwse relaties van Jozef benadrukken dat ze veefokkers en herders zijn. Dat maakt het voor de Farao gemakkelijker om ze het land Gosen toe te wijzen. Ze hoeven zich er niet voor te schamen herders en veefokkers te zijn en van herders en veefokkers af te stammen. Zelfs voor de afstamming van slaven hoeven ze zich later niet te schamen.
Het is weer jammer dat de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling zo Hollands vertalen. Want eigenlijk zegt Jacob tegen de Farao dat hij honderddertig jaar een vreemdeling is geweest. En dat vreemdeling zijn op aarde is een kenmerk van het geloof van Israël. Waar je ook bent, je God gaat altijd met je mee, wat je ook overkomt, je God is je altijd nabij, maar je blijft zelf altijd een vreemdeling op aarde. Jacob kan met recht zeggen dat zijn leven ellendig is geweest. Hij moest vluchten voor zijn broer, werd bedrogen door zijn oom Laban die hem pas na vele jaren Lea tot bruid gaf en hem vervolgens nog vele jaren liet werken voor Rachel ,van wie hij hield, om hem na nog meer jaren pas te laten gaan. Toen moest hij bang zijn voor zijn broer en toen hij zich eenmaal had gevestigd maakten ze hem wijs dat zijn lievelingszoon Jozef door een dier was verscheurd en nu was er hongersnood en had hij ook zijn jongste zoon moeten wegsturen. Uiteindelijk was hij gedwongen te vertrekken uit het land dat God aan zijn vaderen had beloofd. Maar Jacob kon deze Farao zegenen, van deze Farao ging wat goeds uit. Jozef had zijn familie naar Farao meegenomen. Vijf broers, voor elk jaar dat er nog hongersnood zou zijn één broer. Nu werd ook duidelijk waar het probleem voor de Hebreeën lag, door de droogte groeide er niet alleen geen graan maar ook geen gras. In de delta tussen twee uitlopers van de Nijl, het land Gosen, hadden ze daar geen last van.
Rameses is de naam van de stad die de nakomelingen van Jacob en zijn zonen voor de Egyptenaren in het land Gosen moesten bouwen, maar dat verhaal zal pas veel later verteld worden. Vreemdelingen bleven ze en als vreemdelingen vestigden ze zich in het land Gosen waar ze voorzien werden van net zoveel voedsel als ze nodig hadden. Ook al is er hongersnood er is kennelijk altijd een weg te vinden om een volk te voeden. Dat moeten we eens bedenken in de dagen van de voedselcrisis. De prijs van voedsel stijgt met name in arme landen. Ze zijn eerst afhankelijk van het Westen gemaakt doordat hun markten werden overspoeld met goedkope overschotten van de gesubsidieerde landbouw in het rijke Westen. Nu daar het geld schaars is geworden en de transportkosten hoog, zijn bedrijven gedwongen meer geld vragen door de lange aanvoerwegen en stijgen dus de voedselprijzen. Als we een meer eerlijk handelssysteem hadden waarbij het Westen af zou zien van het subsidiëren van overschotten en eerlijke prijzen zou betalen voor producten uit arme landen zou er veel minder voedselcrisis zijn. Jozef leerde ons in dit verhaal dat delen overleven betekent. Overleven voor Egyptenaren maar ook overleven voor zijn eigen volk. Nergens komt een eigen volk op de eerste plaats, alleen samen komen ze er. Laten we er van weten te leren. Voor ons zijn de Fair Trade winkels open.