Genesis 37:1-17
1 ¶ Jakob vestigde zich in Kanaän, het land waar ook zijn vader gewoond had. 2 Dit is de geschiedenis van Jakob en zijn nakomelingen. Jozef, die inmiddels zeventien jaar was, weidde gewoonlijk samen met zijn broers de schapen en geiten; hij hielp de zonen van zijn vaders vrouwen Bilha en Zilpa, en alle praatjes die over zijn broers de ronde deden vertelde hij aan hun vader door. 3 Omdat Israël al oud was toen Jozef werd geboren, hield hij meer van Jozef dan van zijn andere zonen, en hij had een prachtig bovenkleed voor hem laten maken in allerlei kleuren. 4 De broers zagen wel dat hun vader het meest van Jozef hield. Daarom konden ze Jozef niet uitstaan en kon er geen vriendelijk woord voor hem af. 5 ¶ Op een keer had Jozef een droom. Toen hij die aan zijn broers vertelde, kregen ze een nog grotere hekel aan hem. 6 ‘Moeten jullie nu eens horen wat ik heb gedroomd, ‘zei hij. 7 ‘We waren op het land schoven aan het binden, en toen kwam mijn schoof overeind en bleef rechtop staan. En jullie schoven gingen om die van mij heen staan en bogen daarvoor.’ 8 Zijn broers zeiden: ‘Dacht je soms koning over ons te worden? Wil je over ons heersen?’ Vanwege dat gepraat over zijn dromen gingen ze hem hoe langer hoe meer haten. 9 Opnieuw kreeg hij een droom die hij aan zijn broers vertelde. ‘Ik heb alweer een droom gehad, ‘zei hij. ‘Nu bogen de zon, de maan en elf sterren zich voor mij neer.’ 10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, wees zijn vader hem terecht: ‘Zeg, wat is dat voor een droom! Moeten ik, je moeder en je broers ons soms voor jou komen neerbuigen?’ 11 De broers konden Jozef wel vermoorden, maar zijn vader bleef nadenken over wat er gebeurd was. 12 ¶ Toen Jozefs broers er eens op uitgetrokken waren om de kudden van hun vader bij Sichem te laten grazen, 13 zei Israël tegen Jozef: ‘Zoals je weet zijn je broers het vee aan het weiden bij Sichem. Ga jij eens naar hen toe.’ ‘Goed, ‘zei Jozef, 14 en Jakob vervolgde: ‘Ga kijken hoe je broers het maken en hoe het met het vee staat, en breng mij dan verslag uit.’ Zo stuurde Jakob hem vanuit de Hebronvallei naar Sichem. 15 Toen Jozef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. 16 ‘Ik ben op zoek naar mijn broers, ‘antwoordde hij. ‘Kunt u me zeggen waar zij het vee aan het weiden zijn?’ 17 ‘Ze zijn hier niet meer, ‘zei de ander, ‘ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan wilden.’ Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan. (NBV)
Hier beginnen de verhalen over Jozef. Een aparte serie verhalen met een eigen betekenis. In de traditie van Israel spelen ze een grote rol. Jakob was teruggekomen uit Haran waar hij heel lang had gewoond bij zijn oom Laban en rijk was geworden. Hij had twee hoofdvrouwen, Lea en Rachel en twee bijvrouwen, Bilha en Zilpa. Deze vier vrouwen hadden hem uiteindelijk 12 zonen gegeven. Met alle dienaren die bij Jacob hoorde was het al met al een klein volkje dat zich in het land Kanaän gevestigd had. Een land waar de vader van Jacob, Izaak en de grootvader Abraham ook al hadden rondgezworven. Jozef is de lieveling van zijn vader, hij krijgt zelfs een koningsmantel van zijn vader. Maar is het wel zo’n lieve jongen? Als bij een moderne ondernemer mag Jozef zijn loopbaan onderaan de ladder beginnen. Als herder bij de zonen van de slavinnen van zijn vader, de bijvrouwen die als slavin door de hoofdvrouwen ter beschikking waren gesteld.
Jozef droomt zich al koning, maar handelt voorlopig als spion, alles wat ze doen brieft hij over aan zijn vader. En zijn koningsdromen vertelt hij ze luid en duidelijk. Zo duidelijk dat zijn vader er uiteindelijk tegenin gaat. Dromen dat je vader en moeder en al je broers en zusters voor jou buigen is mooi, maar dat soort dromen zijn bedrog. En zoals alle belangrijke gebeurtenissen uit het Jozefverhaal wordt ook de koningsdroom van Jozef twee maal verteld. Stof genoeg dus voor een drama en dat zal het worden ook. Nu weten we dat Jozef de onderkoning van Egypte zal worden. Maar dat weten we achteraf. En omdat we dat achteraf weten lijkt het gemakkelijk om te zeggen dat Jozef gelijk had om die dromen te dromen en daarover te vertellen, maar daar konden we ons wel eens in vergissen. Dromen dat je de beste bent, dat je vooruit komt in je leven, is goed. Maar iedereen moet onderaan de ladder beginnen en een heleboel hinderpalen overwinnen. Jacob weet dat als geen ander en het is Jacob die zijn zoon tegenspreekt als die wat al te voorbarig praat alsof zijn dromen al werkelijkheid zijn.
Dromen is dus goed, in je dromen kun je oefenen in de rol die voor je weggelegd zou zijn. Maar elke rol begint met leren, van onderaf de ladder beklimmen. We zullen de komende tijd ongetwijfeld de ladder van Jozef meebeleven. We zullen zien hoe Jozef aan zijn dromen weet vast te houden. En dat mogen we ook van Jacob leren. Hij luistert naar zijn zoon, wijst hem op het verschil tussen droom en werkelijkheid, maar hij neemt zijn zoon de dromen niet af. Hij probeert of Jozef past bij de andere zonen, hij stuurt hem als spion op pad. Of dat verstandig is? De tijd zal het leren. Maar dromen van een betere wereld is dus iets wat we onze jeugd ook mogen gunnen. Dromen van een stralende toekomst. Jongeren die zulke dromen niet durven dromen zijn al jong verloren, misschien zijn dat wel de jongeren waar we zoveel last van hebben. Aan de ouderen om jongeren zulke dromen te geven, een veelkleurige mantel is soms genoeg, aan ouderen ook om het verschil tussen droom en werkelijkheid duidelijk te maken. Het is als in de dagen van Jacob.