1 Timoteüs 1:12-20
12 ¶ Ik dank Christus Jezus, onze Heer, dat hij mij kracht gegeven heeft en het mij heeft toevertrouwd hem te dienen, 13 hoewel ik hem vroeger heb bespot, vervolgd en beschimpt. Toch heeft hij zich over mij ontfermd, omdat ik door mijn ongeloof niet wist wat ik deed. 14 Onze Heer heeft mij zijn genade in overvloed geschonken, evenals het geloof en de liefde die we in Christus Jezus bezitten. 15 Deze boodschap is betrouwbaar en verdient onze volledige instemming: Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden. Ik was de eerste, 16 en juist over mij heeft Christus Jezus zich ontfermd; ik was de eerste aan wie hij zijn grote geduld toonde, zodat ik een voorbeeld werd voor allen die in hem geloven en het eeuwige leven zullen ontvangen. 17 Aan de koning der eeuwen, de onvergankelijke, onzichtbare en enige God, zij de eer en glorie tot in alle eeuwigheid. Amen. 18 ¶ Timoteüs, mijn kind, ik vertrouw je deze opdracht toe op grond van de profetische woorden die destijds over jou zijn uitgesproken. Laten die je tot steun zijn in de goede strijd die je, 19 toegerust met geloof en een zuiver geweten, moet voeren. Doordat sommigen hun geweten hebben verloochend, heeft hun geloof schipbreuk geleden. 20 Onder hen bevinden zich Hymeneüs en Alexander, die ik aan Satan heb overgeleverd om hun te leren dat ze God niet moeten lasteren. (NBV)
Het kan iedereen wel eens overkomen. Je hebt je best gedaan voor wat jij dacht dat een goede zaak was maar achteraf kom je tot de ontdekking dat eigenlijk het verkeerde aan de orde was. Je vraagt je dan af hoe je in vredesnaam zo stom hebt kunnen zijn dat je je tot het verkeerde hebt laten verleiden en ook nog geloofde dat het het goede was. Paulus heeft in zijn verhaal over zijn bekering op die manier ook zijn eigen handelen beschreven. Paulus paste op de kleren van de gelovigen die Stefanus gingen stenigen omdat die opriep Jezus van Nazareth te gaan volgen. Na die steniging speurde Paulus die zogenaamde mensen van de Weg op, sleurde ze uit hun huizen en zette ze in de gevangenis. Die Jezus van Nazareth had de breekbare vrede die er zogenaamd met de Romeinse bezetter was gevormd toch danig in gevaar gebracht. Pas toen Paulus ook buiten Jeruzalem en buiten Juda op jacht ging naar die volgelingen van Jezus van Nazareth zag hij in dat hij helemaal verkeerd bezig was geweest. Na een paar jaar gestudeerd te hebben, thuis in Tarzus en in Antiochië trok hij er op uit om zelf gemeenten met volgelingen van Jezus te stichten.
De vier Evangeliën die bij ons vooraan in het Nieuwe Testament staan zijn van later datum dan de eerste brieven van Paulus. De allereerste gemeenten kenden dus wel het verhaal over die bekering van Paulus en wat hij kon vertellen over het voorbeeld dat Jezus was geweest maar ze lazen de verhalen uit de Hebreeuwse Bijbel. Paulus was de eerste die zich bekeerde heet het dan. Uit andere bronnen weten we dat alle apostelen werden beschreven als zondaars die zich hadden bekeerd op de roep van Jezus. De Joden en de Heidenen die die nieuwe gemeenten aan het vormen waren hadden dus heel wat houvast aan die bekeringsverhalen. Zij waren immers zelf zondaars geweest. Ze hadden in de Heidense tempels geofferd, ze hadden zelfs de Keizer als God vereerd, maar ze waren tot de ontdekking gekomen dat mensen als zijn helemaal niet in tel waren. Hun leven telde helemaal niet mee, alleen de macht van de heersers en het Romeinse Rijk. Of je nu rijk was of arm, slaaf of vrije, Jood of Heiden heet maakte allemaal niet uit. Als de machthebbers vonden dat je in de weg stond werd je gedood. Bij de God van Israël zoals die verkondigd was door Jezus van Nazareth en op zijn gezag door de apostelen telde mensen we degelijk mee. Daar ging het om het leven, daar waren geen offers, geen machthebbers maar daar was alleen de zorg voor de naaste.
In de gemeenten die waren gevormd was er de zorg voor elkaar. Maar vanuit die gemeenten was er ook de zorg voor de armen in de stad, voor de zieken en stervenden, voor vreemdelingen en vluchtelingen. In die gemeenten waren de laatsten de eersten, de minsten stonden bovenaan. Daarbij kwamen de mensen van de Weg, de Christenen, in conflict met de machthebbers uit hun dagen. Een mens als de keizer van Rome als God vereren? Mensen waren geen God, mensen horen niet aanbeden te worden, zo heilig was er niemand, alleen God zelf en zijn zoon Jezus. Maar de machthebbers zagen ineens een groep die geen Tempel had, geen beelden aan wie ze offerden. Een onduidelijke groep atheïsten, mensen zonder God, die zelfs weigerden offers te brengen aan de beelden van de Keizer. Die weigeraars konden ter dood worden gebracht. Daarom brachten sommige Christenen toch maar een offer aan een beeld, dat beeld kon niks dus kon het ook geen kwaad. Maar zij die het deden zetten zichzelf buiten de gemeenschap. Ze maakten zich afhankelijk van de willekeur van de Keizer, de verwarrer, de tegenstander, de Satan. Het is een waarschuwing ook aan ons. Ook wij hebben de neiging afgoden te volgen, de afgod van eigen volk eerst, de afgod van de angst voor anders gelovigen, de afgod van winst en profijt. En als we die afgoden volgen dan zetten we ons buiten de gemeenschap van Christenen, dan zijn we overgeleverd aan kwade machten, aan satan zelf.