Numeri 27:12-23
12 ¶ De HEER zei tegen Mozes: ‘Beklim het Abarimgebergte, zodat je kunt uitkijken over het land dat ik de Israëlieten geef. 13 Wanneer je het gezien hebt, zul je met je voorouders verenigd worden, net als je broer Aäron. 14 Dat is omdat jullie in de woestijn van Sin, toen de Israëlieten met verwijten kwamen over water, tegen mijn bevel zijn ingegaan en in hun bijzijn geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid.’ (Dat was het water van Meribat-Kades in de woestijn van Sin.) 15 ¶ Mozes antwoordde de HEER: 16 ‘Moge de HEER, de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, dan iemand over het volk aanstellen 17 die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de HEER niet wordt als een kudde schapen zonder herder.’ 18 De HEER zei tegen Mozes: ‘Laat Jozua, de zoon van Nun, bij je komen; hij is een man die geestkracht bezit. Leg hem de hand op 19 en laat hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap. Draag in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over 20 en laat hem delen in het aanzien dat jij geniet. Dan zal heel Israël hem voortaan gehoorzamen. 21 Wanneer er een beslissing moet worden genomen, moet hij zich tot de priester Eleazar wenden, en die raadpleegt dan ten overstaan van de HEER de orakelstenen. Zijn uitspraak bepaalt of Jozua met de andere Israëlieten een veldtocht moet ondernemen of niet.’ 22 Mozes deed wat de HEER hem had opgedragen: hij liet Jozua bij zich komen, liet hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap, 23 legde hem de handen op en droeg de leiding aan hem over. Zo had de HEER het bij monde van Mozes bevolen. (NBV)
We komen aan het einde van het verhaal over de doortocht van het volk Israël door de woestijn. Met vallen en opstaan is het volk een volk geworden. De eerste generatie is gestorven en de tweede generatie is zich al zeer bewust van het nieuwe land dat ze straks na de verovering van Kanaän te verdelen zullen hebben. Mozes is bijna de laatste die nog de uittocht uit Egypte heeft meegemaakt. Er zullen er twee overblijven die bij een eerste verkenning al het vertrouwen hadden dat de God van Israël hen zal helpen bij het opruimen van alle obstakels die ze waren tegen gekomen. Zij alleen legden de nadruk op de overvloed aan melk en honing van het land. Zij droegen een druiventros die je met twee mannen aan een stok over de schouder moest dragen. Zij mogen binnen. Mozes niet.
In de woestijn had het volk steeds opnieuw geklaagd over de obstakels die ze tegenkwamen, water dat ze nodig hadden, brood en vlees dat ze wilden eten. Hun God had er steeds voor gezorgd. Maar één keer was Mozes zo kwaad geworden dat hij zelf met zijn staf op de rotsen had geslagen om voor het water te zorgen. Maar Mozes was God niet. Daarom komt voor hem een eind aan de reis. Mozes moet van God het grensgebergte, de Abarim, beklimmen. Daar zal hij de werkelijkheid van het land zien dat aan het volk vanouds wat beloofd. Hij had dat land voorzien. Zijn dromen van dat land had heel het volk in beweging gebracht, had het volk van Egypte bewogen uiteindelijk dat volk het land uit te jagen de woestijn in. Maar ook een ziener moet op God vertrouwen en leren dat de wegen van God nu eenmaal ondoorgrondelijk zijn. Mozes legt zich hierbij neer. Hij heeft nog één vraag, hij vraagt God een om een opvolger die het volk zal kunnen leiden.
Die opvolger wordt Jozua, de jongste van de twee verkenners die het land mogen binnen trekken. Van Jozua zegt God al dat hij de adem van God heeft, hij doet de dingen in de Geest van de God van Israël en vertrouwen op die God is het eerste dat je in de Geest van die God kunt doen. Maar Jozua krijgt niet alle voorrechten die Mozes had. Het direct spreken met God, zoals Mozes vanaf de ontmoeting bij de brandende braambos had gedaan was er voor Jozua niet meer bij. God zou voortaan spreken via de orakelstenen van de Hoge Priester. De bewaarde de stenen in een speciaal borststuk dat deel uitmaakte van zijn priesterkleding. Als de orakelstenen in het openbaar geworpen zouden worden dan hoefde het volk niet te twijfelen aan de beslissing die God had genomen over de zaak die was voorgelegd. Mozes moest nu het volk bijeenroepen en zijn gezag op Jozua overdragen door hem de handen op te leggen. Het is wat er gebeurd als er een dominee verbonden wordt aan de Kerk en zijn gemeente. Sinds die gebeurtenis kan niemand zich er op beroepen een rechtstreeks bevel van God gekregen te hebben. We zijn hooguit opvolgers van Jozua, maar Mozes zijn we niet.